In de 18de eeuw componeerde elke componist van naam en faam voor de traverso of dwarsfluit, Vivaldi, Telemann, Händel, en ook Johann Sebastian Bach, die bv. de gelegenheid had om de fluitist Joachim Quantz, verschillende keren te ontmoeten. Maar, in tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten, was Johann Sebastian Bach nooit van plan fluitsonates of partita’s te componeren in reeksen van 6 of 12, zoals toen gebruikelijk was, en zoals hij deed voor viool, cello en klavecimbel. Bach componeerde zijn fluitsonates over een periode van ongeveer 30 jaar, tussen ca. 1717-1747, ongeveer tussen het einde van zijn verblijf in Weimar en het begin van zijn periode in Leipzig, toen hij in contact kwam met de verschillende soorten fluiten die in de mode kwamen en verschillende, bekwame fluitisten ontmoette. Ondertussen was Bach aan het hof in Köthen, koorleider en kamermuziekdirecteur van prins Leopold, een muziekliefhebber en zelf een musicus. In Köthen beschikte Bach over een goed orkest en het is daarom waarschijnlijk dat hij voor de musici van dit orkest, enkele kamermuziekwerken componeerde, o.a. een tiental kamermuziekwerken waarin de fluit een hoofdrol speelde.Tijdens deze periode verkende Bach ook de suite als vorm in zes Franse suites en in de grote suites met de titel Partita’s en een Ouverture. De verkenning van Bach van de structurele en expressieve mogelijkheden van de suite als vorm, was zeer uitgebreid. De suites bleken opmerkelijk veelzijdige muzikale creaties te zijn die een breed scala aan stemmingen en stijlen omvatten in allemandes, courantes, bourrées en gigues, tot de quasi-improviserende préludes en de beschouwende intensiteit van de langzame en statige sarabande.Bachs fluitcomposities behoorden tot de muzikale hoogtepunten van zijn tijd, niet alleen vanwege hun contrapuntische inhoud, maar ook vanwege de enorme technische eisen die hij stelde aan de fluitist. In sommige gevallen, overschreed Bach zelfs bijna de grenzen van de mogelijkheden van het instrument, maakte hij gebruik van het volledig toonbereik van het instrument, en leidde hij de dwarsfluit zelfs naar veraf gelegen toonaarden. Op de cd staan de Sonate voor Traverso en Basso Continuo In E Minor, BWV 1034, de Partita voor Traverso In A Minor, BWV 1013, de Sonate voor Traverso en Obbligato klavecimbel In G Major, BWV 1027/1039, de Allemande uit de Franse Suite nr. 6, BWV 817, en de Sonate voor Traverso en Obbligato klavecimbel In G Minor, BWV 1030b.Het handschrift van de Sonate BWV 1030 dateert van na 1735, toen Bach dirigent was van het Collegium Musicum in Leipzig. Omdat er een kort fragment van de klavecimbelpartij van deze sonate bestaat in sol klein, mogelijk bedoeld voor een blokfluit als solo instrument, lijkt het werk gebaseerd op een eerdere versie voor twee solo instrumenten met continuo.In 1736 componeerde Bach weliswaar de enige twee gesigneerde sonates voor fluit en obbligato klavecimbel. Er is geen zekerheid met betrekking tot de opdrachtgever(s) voor de gesigneerde sonates. De relatie met Dresden die in die jaren door Bach werd onderhouden, leidt ertoe te theoretiseren dat het wellicht de fluitvirtuoos Pierre-Gabriel Buffardin kan zijn geweest, een goede vriend van de familie Bach. De Franse fluitist, Pierre-Gabriel Buffardin (1690-1768) (foto), uit Avignon, was nl. van 1715 tot 1749, fluitist aan het hof van de keurvorst van Saksen in Dresden.Hij was de leraar van Johann Joachim Quantz (foto) en van Johann Jacob Bach, de broer van Johann Sebastian Bach. De vraag welke fluitist en fluitmakers Bach wellicht kende, speelde een doorslaggevende rol bij de keuze van het programma op deze opname. Ter voorbereiding vergeleek en beoordeelde Frank Theuns nl. de speelkwaliteiten van verschillende vroeg-achttiende-eeuwse fluittypen. Uiteindelijk koos hij voor een kopie van een fluit gemaakt door Pierre Gabriel Buffardin. De gebalanceerde, briljante, Italiaanse klank van dit instrument paste perfect bij de eisen van dit repertoire.Frank Theuns (°1956) studeerde aan het Koninklijk Muziekconservatorium van Brussel. Zijn uitgesproken interesse voor historische instrumenten bracht hem al vanaf vroege leeftijd tot de oude muziek , meer bepaald tot het spelen van traverso en blokfluit. Met zijn ensemble “Les Buffardins” nam hij reeds een representatieve keuze op van de traverso literatuur (Händel, Sammartini, Kirnberger, Quantz, Hotteterre, Montéclair, Boismortier, Blavet) voor het label Accent. Verschillende van zijn opnames werden bekroond door de internationale muziekpers.Bertrand Cuiller (°1978) leerde vanaf achtjarige leeftijd klavecimbel spelen bij zijn moeder, de klaveciniste, Jocelyne Cuiller (°1944), een gewezen leerlinge van Samson François en Huguette Dreyfus. Tijdens zijn studie aan het conservatorium van Nantes, waar hij ook hoorn leerde bij Marcel Ollé, begon hij samen te werken met de gewezen leerling van Gustav Leonhardt, Pierre Hantaï, bij wie hij vele jaren studeerde. Op zijn zeventiende ging hij naar het Nationaal Conservatorium voor Muziek en Dans in Parijs in de klas van Christophe Rousset, en naar het Nationaal Conservatorium voor Muziek en Dans in Lyon in de hoornklas van Michel Garcin-Marrou. Bij deze laatste studeerde hij ook natuurhoorn aan het CNSM in Parijs en vervolmaakte zijn hoornstudie bij André Cazalet. Nog als student, won hij in 1998 de derde prijs op de internationale klavecimbelwedstrijd in Brugge en studeerde vervolgens af aan het Conservatorium met unanieme vermelding, klavecimbel- en basso-continuo.Johann Sebastian Bach Sonate e Partite per Il Flauto Traversiere Frank Theuns traverso Bertrand Cuiller harpsichord cd Ramée RAM1908