Walter Braunfels (1882-1954) was een componist die twee keer leed. De eerste keer toen de nazi’s zijn muziek “gedegenereerd/entartet” noemden, en een tweede keer, toen het naoorlogse Duitsland, weinig tot geen aandacht meer schonk aan tonale muziek en elke vorm van romantische muziek, bijna de hele vooroorlogse esthetiek dus, als gedemodeerd beschouwde.Deze releases van Capriccio’s “Braunfels Edition” tonen zijn scala aan kleurrijke muziek, vanaf zijn eerste succes in 1908 (Carnaval Ouverture), over zijn nog onbekend, virtuoos Altvioolconcerto (Schotse Fantasie), tot de strikt gestructureerde “Prelude en Fuga” voor een grote orkestbezetting. Muziek die meer dan de moeite waard is om herontdekt te worden.Walter Braunfels werd geboren in Frankfurt als de jongste zoon van een in kunst geïnteresseerde familie. Zijn vader was de advocaat en literair geleerde Ludwig Braunfels, die zich van het jodendom had bekeerd tot het protestants geloof. Zijn moeder Helene Spohr was een achternicht van de componist Louis Spohr en was bevriend met Clara Schumann en Franz Liszt. De eerste muzikale instructies kreeg Walter Braunfels als kind van zijn moeder. Op 12-jarige leeftijd vervolgde hij zijn opleiding aan het Hochs Conservatorium in Frankfurt. Later studeerde hij rechten en economie aan de universiteit van München. Rond 1902 ging hij naar Wenen om opgeleid te worden als pianist bij Theodor Leschetizky. Terug in München studeerde hij compositie bij Ludwig Thuille. In 1909 trouwde hij met Bertel von Hildebrand, de jongste dochter van de beeldhouwer Adolf von Hildebrand en voormalig verloofde van …Wilhelm Furtwängler. Van de vier kinderen van het echtpaar maakten vooral Wolfgang Braunfels als kunsthistorica en Michael Braunfels als muzikant naam. Stephan Braunfels, een kleinzoon van Walter, werd architect.
Na het succes van zijn opera, “Prinses Brambilla”, die in 1909 in Stuttgart in première ging o.l.v. Max von Schillings, werd Braunfels geprezen als een vooruitstrevende vertegenwoordiger van nieuwe muziek. In 1913 ging in Stuttgart zijn opera “Ulenspiegel” op een zelf geschreven libretto, in première, helaas met slechts matig succes. In 1915 werd Braunfels opgeroepen voor militaire dienst tijdens de Eerste Wereldoorlog en werd in 1917 gewond in een frontlinieoperatie. Na thuiskomst uit de oorlog, bekeerde de protestant zich tot het katholicisme. De religieuze bekentenis was waarschijnlijk de belangrijkste reden om zijn duidelijk anti katholieke opera “Ulenspiegel” terug te trekken. De bekering werd later ook duidelijk in veel van zijn composities, zoals in zijn Te Deum (op.22) en de Grote Mis (op.37). Dit werd gevolgd door een aantal jaren waarin hij met succes als pianist optrad. In 1925 werd hij samen met Hermann Abendroth benoemd tot directeur van het nieuw opgericht Conservatorium in Keulen.
Op 2 mei 1933, precies aan het begin van de nationaalsocialistische dictatuur, werd hij ontslagen als zogenaamde “half-Jood” en zijn werken mochten niet meer worden uitgevoerd. In 1934 werd hij uit de Kunstacademie van Berlijn verbannen en vier jaar later uit de Reichsmusikkammer. Braunfels bleef weliswaar in Duitsland en wijdde zich verder aan compositie. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij door de burgemeester van Keulen, Konrad Adenauer, belast met de heropbouw van het conservatorium. In 1947 werd hij er benoemd tot directeur. Oude ‘kliekjes’ van musici uit het tijdperk van het nationaalsocialisme die in functie bleven, maakten het hem moeilijk. In 1950 ging Braunfels met pensioen. Zijn studenten waren o.a. de componisten Carlos Veerhoff en Hermann Schroeder.
Het oeuvre van Braunfels is uitgebreid en zeer divers. Het omvat talrijke opera’s, orkestwerken, koren, liederen, kamermuziek en pianomuziek. Zijn grote doorbraak als componist kwam in de jaren 1920 met zijn opera “Die Vögel” naar Aristofanes. Op dit moment behoorde Braunfels naast Franz Schreker en Richard Strauss, tot de meest gespeelde Duitse operacomponisten. Beroemde dirigenten van zijn tijd zoals Bruno Walter, Wilhelm Furtwängler en Otto Klemperer, voerden zijn muziek uit.Braunfels zag zichzelf als een laat-romantisch-klassieke componist in de traditie van Berlioz, Richard Wagner, Anton Bruckner en Hans Pfitzner. Zijn muzikale taal werd vooral gekenmerkt door sterke chromatische harmonieën die tot het uiterste van de tonaliteit werden gedreven. Zijn expressie varieerde van ascetische soberheid tot het ironisch groteske à la Kurt Weill, en van echo’s van neoclassicisme tot extatische uitbarstingen. Na de Tweede Wereldoorlog werd zijn stijl door vertegenwoordigers van de muzikale avant-garde niet langer gezien als eigentijds. Zo raakte de componist na zijn dood in de vergetelheid. Pas vanaf de jaren ‘90 werden zijn werken herontdekt. Zijn opera “Ulenspiegel” kwam in 2011 in Gera voor de eerste keer na de première terug op het podium met decors van zijn kleinzoon, Stephan Braunfels.Op één cd staan zijn Carnaval-Ouverture op. 22 (1908–1911), Zwei Hölderlin-Gesänge op. 27 (1916–1918), de Schotse Fantasie op. 47 voor altviool en orkest (1932–1933) en Präludium und Fuge op. 36 (1922–1925). De uitvoerders zijn de Duitse altiste Barbara Buntrock, de Oostenrijkse bariton Paul Armin Edelmann en de Deutsche Staatphilharmonie Rheinland-Pfalz o.l.v. Gregor Bühl. Een heel belangrijke herontdekking.De eerste cd’s bevatten voornamelijk concertante werken voor piano en altviool, evenals enkele liederen. Eén cd wijdde Gregor Bühl aan de Hebridean Dances, op. 70, Hexensabbat, p. 8 en de Konzertstücke in C-sharp minor voor piano en orkest, op. 64. Op de cd met de Sinfonia Brevis, op. 69, werden de “Fantastischen Erscheinungen über ein Thema von Hector Berlioz“ voor het eerst volledig opgenomen.De nieuwe, 4de cd, bevat composities voor klein orkest uit de jaren 1910 tot 1929. Braunfels’ ‘Serenade op. 20 in Es, werd in 1910 gevierd door het publiek en de critici. Er werd de vergelijking gemaakt met Richard Strauss, maar ook met Wagners “Walkürenritt”. Ariels Gesang op. 19, ging kort daarna, in maart 1911, in première in de Tonhalle in München. Braunfels werd vooral geroemd om zijn opera-composities. We ontdekken ook de prelude tot zijn opera, “Don Gil von den grünen Hosen”, (naar “Don Gil de las calzas verdes” uit 1615, van Tirso de Molina), op. 35/2 (1921-1923). In 1925 werd Walter Braunfels benoemd tot oprichter en directeur van de Pruisische Muziekacademie in Keulen en werd zo een vast onderdeel van het Duits muziekleven. Zijn Divertimento op. 42 voor radio-orkest (1929) liet een nieuwe, ruimdenkende zijde van de componist horen. Braunfels ontdekte nl. jazz en liet at meteen door onbegeleide saxofoons, horen in zijn Divertimento. Toch wilde hij niet dat het werk aan de jazz werd toegewezen: “Zonder het jazzy gejammer is de saxofoon, zoals Berlioz terecht herkende, een heel mooi instrument”. Tot een paar jaar geleden werd het werk als verloren beschouwd, tot het weer opdook in Wenen. Warm aanbevolen.
Walter Braunfels Works For Piano & Orchestra Hebridean Dances, Op. 70 Hexensabbat, Op. 8 Konzertstücke in C-sharp minor for piano and orchestra, Op. 64 Tatjana Blome Deutsche Staatsphilharmonie Rheinland-Pfalz Gregor Bühl cd Capriccio C5345Walter Braunfels Don Gil, prelude op. 35 Divertimento op. 42 Ariels Gesang op. 18 Serenade Es-Dur op. 20 ORF Vienna Radio-Symphonieorchester Gregor Bühl cd RSO/Capriccio C5429Walter Braunfels Fantastical Apparitions of A theme by Hector Berlioz op. 25 Sinfonia Brevis, Op. 69 Deutsche Staatsphilharmonie Rheinland-Pfalz, Gregor Buhl cd Capriccio C5354Braunfels Carnival Overture Scottish Fantasy Hölderlin Songs Prelude & Fuge Barbara Buntrock Paul Armin Edelmann Deutschen Staatsphilharmonie Rheinland-Pfalz, Gregor Bühl Capriccio C5308