Drie grote koor- en orkestwerken uit de 20ste eeuw in uitmuntende interpretaties zijn samengebracht op deze nieuwe CD van BR-KLASSIK, de “Berlijns Mis” van Arvo Pärt in de versie voor koor en strijkorkest uit 1990, “Stabat mater” van Francis Poulenc voor sopraan, gemengd koor en orkest uit 1950, en de “Symfonie der Psalmen” van Igor Stravinsky, voor koor en orkest uit 1930.
De Estse componist en klanktovenaar Arvo Pärt (°1935) (foto’s) componeerde zijn “Berlijnse Mis” in opdracht voor de 90ste Duitse Katholiekendag in Berlijn. Het werk werd in zijn eerste versie voor vier gemengde solostemmen en orgel door het vocaal ensemble Theatre of Voices o.l.v. Paul Hillier, in de Berlijnse St Hedwig’s Kathedraal op Hemelvaartsdag, 24 mei 1990, in première gebracht. in 1997 herzag Pärt zijn Mis voor koor en strijkorkest. In de muziek wordt overal gebruik gemaakt van de zogenaamde “tintinnabuli”-stijl, het handelsmerk van de componist. In elk deel wordt het trouwens op een fantasierijke wijze anders uitgevoerd.
Als bijna geen andere, hedendaagse componist, is de Est, Arvo Pärt, erin geslaagd, sacrale muziek weer onder de aandacht van een breed publiek te brengen. Door zijn meditatief karakter en zijn terugkeer naar de eenvoudigste, muzikale basisvormen, geeft zijn muziek inzicht in belangrijke spirituele momenten. Daartoe, nog vóór zijn emigratie uit de Sovjet-Unie, bedacht Pärt, wat hij de “tintinnabuli-stijl” (Latijn voor “kleine belletjes”) van componeren, noemde. Hij introduceerde deze nieuwe techniek voor het eerst in de werken “Für Alina” (1976) en “Spiegel im Spiegel” (1978). De stijl werd beïnvloed door de mystieke ervaringen van de componist met zangkunst. Muzikaal wordt Pärts tintinnabuli muziek gekenmerkt door twee soorten stemmen, waarvan de eerste, de “tintinnabulaire stem”, een arpeggio vormt met de drieklank, en de tweede diatonisch beweegt in een stapsgewijze beweging. De werken hebben vaak een langzaam en meditatief tempo en een minimalistische notatie en uitvoering. In 1977 leverde hij een van de eerste belangrijke voorbeelden van deze stijl met de eerste versie van “Fratres”, zonder een vast of voorgeschreven instrumentarium. In zijn ascetische soberheid en bijna liturgische plechtigheid, doet het werk denken aan een gemeenschappelijk gebed of een spirituele daad.
Francis Poulenc componeerde zijn Stabat Mater in 1950 n.a.v. het overlijden van zijn vriend, de kunstenaar Christian Bérard, (1902-1949), bekend als “Bébé”. Bérard en zijn minnaar Boris Kochno, die voor de Ballets Russes werkte en ook medeoprichter van de Ballets des Champs-Elysées was, waren een van de meest prominente openlijk homoseksuele paren in het Frans theater van de jaren dertig en veertig. Bérard werd in 1902 in Parijs geboren en studeerde als kind aan het Lycee Janson de Sailly. In 1920 ging hij naar de Academie Ranson, waar zijn stijl werd beïnvloed door Édouard Vuillard en Maurice Denis. Bérard had zijn eerste tentoonstelling in 1925, in de Gallery Pierre. Vanaf het begin van zijn carrière was hij geïnteresseerd in theatrale landschappen en kostuumontwerpen en speelde hij een belangrijke rol in de ontwikkeling van theatrale ontwerpen in de jaren dertig en veertig.
Begin jaren dertig werkte Bérard samen met Jean-Michel Frank, schilderde theaterdoeken, maakte houtwerk en tekende projecten voor tapijten. Hij werkte ook als mode-illustrator voor Coco Chanel, Elsa Schiaparelli en Nina Ricci. Bérards meest gerenommeerde prestatie was waarschijnlijk zijn glanzende, magische ontwerpen voor de film “La Belle et la Bête” van Jean Cocteau (1946). Bérard overleed plotseling aan een hartaanval op 11 februari 1949, op het podium van het Théâtre Marigny. Jean Cocteau droeg zijn film “Orphée” (1950) aan hem op.
Poulenc overwoog om een Requiem voor Bérard te schrijven, maar nadat hij terugkeerde van de relikwie van de Zwarte Maagd van Rocamadour, koos hij het middeleeuws Stabat Mater als tekst. Poulencs meesterwerk voor sopraan solo, gemengd koor en orkest, ging in 1951 in première op het festival van Straatsburg. Het Stabat Mater werd in heel Europa goed ontvangen en won in de Verenigde Staten de “New York Critics’ Circle Award” voor het beste koorwerk van het jaar.
Igor Stravinsky’s “Psalmensymphonie” (oorspronkelijk Frans: “Symphonie de Psaumes”) is een symfonisch werk in drie delen voor koor en orkest. Het werd in 1930 gecomponeerd in opdracht van het Boston Symphony Orchestra, maar ging op 13 december 1930 in première door de Société Philharmonique de Bruxelles o.l.v. Ernest Ansermet. Slechts een paar dagen later, op 19 december, volgde de Amerikaanse première door het Boston Symphony Orchestra o.l.v. Serge Koussevitzky. Stravinsky zelf dirigeerde de eerste opname in februari 1931. De ongewone orkestratie met sterk hout- en koperblazers, slagwerkinstrumenten en twee piano’s – maar daarnaast enkel de lage strijkers (celli en contrabassen), geven het werk zijn onmiskenbare, eigen klank.
De opnamen zijn live gemaakt tijdens concerten in München: de “Mis van Berlijn” van Pärt op 2 en 3 juni 2005, het “Stabat Mater” op 8 en 9 november 2007, en de “Psalmensymphonie” op 5 en 6 maart 2009. De concerten maakten indruk op zowel het publiek in München als op de vakpers. Nu zijn deze voorbeeldige interpretaties beschikbaar op CD. De sopraan Genia Kühmeier, het weergaloos Beiers Radio Koor en het Beiers Radio Symfonie Orkest, twee klanklichamen van onbetwiste wereldklasse, staan onder leiding van Mariss Jansons (1943-2019), garant voor de beste kwaliteit en het hoogste luistergenot. Magistraal. Niet te missen!De Oostenrijkse sopraan, Genia Kühmeier (°1975) studeerde tot 1997 zangpedagogiek aan de Mozarteum Universiteit en vanaf 1997 solozang aan de Universiteit voor Muziek en Podiumkunsten in Wenen. Ze volgde Masterclasses bij de Kammersängerin Ruthilde Boesch, Marjana Lipovšek en Margarita Lilowa. In 2002 won ze de 8e Internationale Mozartwedstrijd in Salzburg in de categorie zang, en in 2003 werd Kühmeier lid van het ensemble van de Weense Staatsopera als Karajan-beursstudent. Daar ontving ze in 2003 de Eberhard Waechter-medaille voor haar rol als Inès in Gaetano Donizetti’s La favorite. In april 2003 maakte ze haar debuut bij de Weense Staatsopera als Pamina in Mozarts Zauberflöte, en in december 2004, stond ze op het podium bij de heropening van La Scala in Salieri’s L’Europa riconosciuta .
In 2005 en 2006, zong ze op de Salzburger Festspiele, Pamina onder leiding van Riccardo Muti. Ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van de heropening van de Weense Staatsopera na de Tweede Wereldoorlog, nam ze als Sophie (Der Rosenkavalier) deel aan het feestelijk concert. Op Styriarte 2007, zong ze Hanne in Haydns Jaargetijden en in de Weense Musikverein zong ze de sopraanpartij in Brahms ‘Ein deutsches Requiem o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. In november 2007 maakte Genia Kühmeier haar Amerikaans debuut als Pamina in de Metropolitan Opera in New York onder leiding van Kirill Petrenko, gevolgd in het najaar van 2008, door haar huisdebuut als Ilia in Idomeneo van Mozart in San Francisco, en in de rol van Micaela (Carmen) in Los Angeles. In het seizoen 2010/2011 keerde ze terug naar de Beierse Staatsopera en de Weense Staatsopera als Pamina. Daarnaast zong ze ook in München o.l.v. Mariss Jansons, in Wenen o.l.v. Nikolaus Harnoncourt en in Genève o.l.v. Marek Janowski.
Pärt Berliner Messe Poulenc Stabat Mater Stravinsky Psalmensymphonie Genia Kühmeier Chor des Bayerischen Rundfunks, Symphonie-Orchester des Bayerischen Rundfunks Mariss Jansons cd BR Klassik 900201