Net als het al even geniaal Pianoconcerto van George Gershwin, was ook het Concerto en sol van Ravel, ontstaan onder invloed van het jazzidioom. Ravel leerde dat idioom en die harmonieën nl. kennen op zowel zijn tournee door de Verenigde Staten, als in Parijs, waar de jazz opgang maakte. Ontdek het hier, uitgevoerd door Cédric Tiberghien op een historische Pleyel en Les Siècles op historische instrumenten. Subliem!
Ravel wilde zelf de solopartij spelen op de première van zijn Pianoconcerto en bereidde zich voor door het spelen van études van Liszt en Chopin. Wegens zijn matige gezondheid en oververmoeidheid werd de pianopartij op de première weliswaar gespeeld door de legendarische Marguerite Long, aan wie Ravel zijn Concerto had opgedragen. Marguerite Long speelde de première op 14 januari 1932, waarbij Ravel dirigeerde. Enige dagen na de succesvolle première gingen ze samen op tournee langs 20 Europese steden, waar het meesterwerk overal enthousiast werd ontvangen. De eerste Noord-Amerikaanse uitvoeringen werden simultaan gegeven op 22 april 1932, door zowel het Boston Symphony Orchestra als het Philadelphia Orchestra in hun respectievelijke, eigen concertzalen!
Het geniaal Concerto (“pour la main gauche seule”), in D van Ravel, werd gecomponeerd tussen 1929 en 1931. Het concerto ging op 5 januari 1932 in première met als solist de Oostenrijkse pianist, Paul Wittgenstein (foto). In 1929, een jaar na het voltooien van “Boléro”, ontving Ravel ongeveer tegelijkertijd, twee opdrachten voor het componeren van een concerto. De eerste kwam van de orkestdirigent, Serge Koussevitzky, ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van het Boston Symphony Orchestra. Deze opdracht resulteerde in het Pianoconcerto in G (en sol). De tweede opdracht kwam van Paul Wittgenstein. Deze pianist, broer van de beroemde filosoof, Ludwig Wittgenstein, had nl. in de Eerste Wereldoorlog zijn rechterarm verloren. Hij wilde desondanks als uitvoerend pianist blijven spelen en spoorde veel grote componisten aan om een werk te componeren voor de linkerhand, o.a. Richard Strauss (Parergon, op.73, 1925 en Panathenäenzug, op.74, 1927), Korngold (Pianoconcert in C, op.17, 1923), Benjamin Britten (Diversions, 1940) en Sergej Prokofjev. Prokofjev componeerde in 1931, naar aanleiding van dat verzoek, zijn Vierde pianoconcerto (voor de linkerhand) op. 53.
“Don Quichotte à Dulcinée” is een liedcyclus, gebaseerd op het verhaal van Don Quichot. Het werd tussen 1932 en 1933, gecomponeerd voor zang en piano, maar werd in 1934, georkestreerd. De liederen worden traditioneel uitgevoerd door een bariton of bas (-bariton). De cyclus bestaat uit drie onafhankelijke stukken, Chanson Romanesque, Chanson épique en Chanson à boire. De tekst is geschreven door de librettist Paul Morand (1888-1976) (foto).
Don Quichotte à Dulcinée was de laatste compositie van Ravel. Hij componeerde het werk in opdracht van de gevierde filmregisseur Georg Wilhelm Pabst voor een bioscoopversie van “Don Quichot” met in de hoofdrol, de legendarische, Russische bas, Fjodor Chaliapin (foto). De partituur zou vier nummers bevatten (één meer dan de definitieve versie), samen met achtergrondmuziek voor verschillende afleveringen. Toen Ravel in 1932 aan het project werkte, leed hij echter aan de steeds invaliderende effecten van de ziekte van Pick, een cerebraal-neurologische aandoening, die hem geleidelijk beroofde van motorische vaardigheden en geheugen, terwijl hij last had van perioden van afasie. Hoeveel Pabst wist van de ziekte van Ravel is onduidelijk, maar naarmate 1932 vorderde zonder direct uitzicht op het ontvangen van alle muziek, ontsloeg de regisseur Ravel en huurde Jacques Ibert in. In feite had Pabst meerdere componisten tegelijkertijd opdracht gegeven, naast Ravel, Manuel de Falla, die weigerde, Alexandre Gretchaninov, Darius Milhaud en Marcel Delannoy, zodat hij naar believen kon kiezen.
Toen de film in 1933, uiteindelijk de bioscoop bereikte met Iberts muziek, daagde Ravel de producenten voor de rechter, maar kreeg nooit een oordeel. Uiteindelijk componeerde Ravel slechts drie nummers, ‘trois chansons espagnoles’, zowel in de door de piano begeleide versie, als in de georkestreerde versie. De zieke Ravel werd bij het noteren van de orkestratie, bijgestaan door Lucien Garban (1877-1959), bekend om zijn transcripties, en de Franse dirigent, Manuel Rosenthal, en hij voltooide het werk in 1933, dankzij uitgebreide secretariële hulp van vrienden en assistenten. Ravels toestand ging nl. zo ver achteruit dat hij zijn eigen naam niet meer kon schrijven. De eerste openbare uitvoering in december 1934, in het Théâtre du Châtelet in Parijs, door de bariton Martial Singher, aan wie het 2de chanson, “Chanson épique”, een Baskische zortzico, werd opgedragen, was de orkestversie, gespeeld door het Orchestre Colonne o.l.v. Paul Paray (1886-1979) (foto)
.
Naast deze 3 werken, ontdekt u op de cd Ravels Deux Mélodies hébraïques, M. A22: Kaddisch en L’énigme éternelle, de pianoversie van zijn Pavane pour une infante défunte, M. 19, gespeeld door Cédric Tiberghien, zijn Trois poèmes de Stéphane Mallarmé, M. 64: Soupir, Placet futile en Surgi de la croupe et du bond, en Sainte, M. 9, uitgevoerd door de bariton, Stéphane Degout en Cédric Tiberghien op een Pleyel “Grand Patron” uit 1892.
De Franse bariton Stéphane Degout (°1975) (foto) studeerde af aan het conservatoire National Supérieur de Musique in Lyon en was er lid van het Atelier Lyrique de l’Opéra. Hij kreeg al snel internationale aandacht door zijn debuut als Papageno op het Festival van Aix-en-Provence. Sindsdien was hij te zien op de belangrijkste operapodia ter wereld, de Opera de Paris, het Théâtre des Champs-Élysées, de Opéra Comique, de Staatsoper, de Munt, het Theater an der Wien, het Royal Opera House, de Lyric Opera Chicago en de Metropolitan Opera, het Teatro alla Scala en de Bayerische Staatsoper. Zijn talrijke optredens op festivals omvatten Salzburg, Glyndebourne, Aix-en-Provence, Edinburgh, Tokyo en Los Angeles. Het vol en warm timbre van de stem van Stéphane Degout, plaatst hem welverdiend naast George London, Dietrich Fischer-Dieskau, Thomas Quasthoff, Ian Bostridge, en Matthias Goerne.
De talentvolle, Franse pianist, Cédric Tiberghien (°1975) begon op 5-jarige leeftijd piano te leren spelen bij Michèle Perrier in Noyon, studeerde aan het Conservatoire de Paris bij Frédéric Aguessy en Gérard Frémy, waar hij in 1992 op 17 – jarige leeftijd de eerste prijs ontving. Hij werd op zeer jonge leeftijd geïnspireerd door pianisten als Arthur Rubinstein, die hij als een van de grootste pianisten beschouwde en grote bewondering heeft voor artiesten als Artur Schnabel in werken van Beethoven, Richter en nog meer Emil Gilels. Tiberghien won talrijke internationale prijzen. Tweede prijs in Bremen in 1993 en in Dublin in 1994, zesde prijs op de Arthur Rubinstein International Piano Master Competition 1995 in Tel-Aviv, derde prijs in Genève in 1996. In 1998 won hij de Eerste Grote Prijs en vijf speciale prijzen op de Long-Thibaud-Crespin-wedstrijd. Voor Harmonia Mundi maakte hij verschillende solo-festivalopnames met pianowerken van Debussy, de Eroica-variaties van Beethoven, partita ’s van Bach, ballades van Chopin en Brahms, en nam ook Brahms’ Pianoconcerto nr. 1 op met het BBC Symphony Orchestra o.l.v. Jiří Bělohláve. Van 2005 tot 2007 was Tiberghien lid van het BBC New Generation Artists – programma.
Maurice Ravel Concertos pour piano Mélodies Cédric Tiberghien Stéphane Degout François-Xavier Roth Les Siècles cd harmonia mundi HMM902612