Bachs 4 Lutherse Missen (BWV 233-236) waren toonzettingen van het Kyrie en het Gloria van de Latijnse Mis. Naast deze vier missen behoorden tot zijn Lutheraanse Missen ook enkele losse misdelen, nl. vier keer het Sanctus, een Kyrie en een Christe eleison. Tot hetzelfde soort missen behoorde oorspronkelijk ook het Kyrie en Gloria van een mis, gecomponeerd in 1733, die Bach later uitbreidde tot de magistrale Hohe Messe of h-moll Messe. Van deze Mis zijn er 2 versies, de 1733-versie of Missa brevis-versie, met enkel het Kyrie en Gloria, en de hier opgenomen 1749-versie of Missa tota-versie, met toonzettingen van het gehele Rooms-Katholiek Ordinarium.
In Bachs tijd had de Reformatie de traditionele vorm van de kerkdienst fundamenteel veranderd. In de Duitse kerken werd het Latijn vervangen door de eigen taal. Maar, in beperkte mate bleef een deel van de Latijnse mistekst in gebruik in de protestantse kerk, in het bijzonder het Kyrie en het Gloria. Deze twee ordinarium delen samen noemde men ‘Missa’. Tegenwoordig worden die composities om ze te onderscheiden van de volledige, vijfdelige missen, aangeduid als “Lutherse Missen”. Bach componeerde vier keer de twee delen van het ordinarium met weinig tekst of woorden, reden waarom men spreekt van Missa brevis. Dit in tegenstelling tot de Missa brevis van de klassieke periode, bv. bij Mozart, waar brevis letterlijk betrekking had op de korte duur. Men noemt ze ook Lutherse Missen omdat de combinatie van enkel Kyrie en Gloria effectief gebruikt werd in de lutherse liturgie. Ze lijken trouwens voor liturgisch gebruik bedoeld, gezien hun duur overeenkomt met de gemiddelde duur van een cantate. Mogelijks werden ze gecomponeerd rond 1738-1739 voor graaf Franz Anton von Sporck of uitgevoerd door hem in zijn slot in Lysá in Bohemen.
Bach componeerde een Kyrie en een Gloria, die hij in 1733, als Missa brevis aanbood aan Friedrich August II.,/August III. (1696-1763) (foto), de nieuwe keurvorst van Saksen. Hij hoopte daarmee een belangrijke positie aan het uitzonderlijk cultureel, Keurvorstelijk-Saksische en Koninklijk-Poolse hof te verwerven. Dit is niet gelukt. Bach voegde in 1748-1749 een Credo of ‘Symbolum Niceanum’, een Sanctus en Benedictus en een Agnus Dei toe, en putte daarbij rijkelijk uit eerdere composities. Zo ontstond de h-moll of Hohe Messe. De betiteling ‘Hohe Messe’ voor Bachs grote mis dateert van 1830. Ze werd bedacht door de Berlijnse musicus Adolf Bernhard Marx voor een eerste uitgave van de koorpartijen van de miscompositie.
Op basis van de ‘oudere’ toonzetting van het Kyrie en Gloria (‘Missa Brevis’) die hij in 1733 aan de nieuwe (katholieke) keurvorst van Saksen aanbood, die gehuwd was met Maria Josepha von Österreich (1699-1757) (foto), een (katholieke) prinses uit het huis Habsburg, voegde hij voor de overige Ordinariumdelen (Credo, Sanctus en Agnus Dei), toonzettingen toe die in de meeste gevallen bewerkingen waren van oudere composities. Dit waren delen van cantates (religieuze en wereldlijke, op Duitse teksten), een ‘los’ Sanctus uit 1724 (oorspronkelijk bestemd voor de feestelijke Luthers-protestantse Kerstviering in Leipzig), en een eveneens ‘losse’ meerstemmige intonatie van het Symbolum Nicenum of Credo.
Het idee van het toonzetten van het compleet Rooms-Katholieke Ordinarium moet bij Bach al veel eerder hebben gespeeld. Zo is er een toonzetting van de intonatie van het Symbolum Nicaenum overgeleverd, dat in de toonsoort g-mixolydisch staat genoteerd en dat vermoedelijk uit ca. 1740 dateert. Bach ‘monteerde’ dit muziekstuk, waarschijnlijk in 1748, als opening van de Credo-toonzetting van zijn Hohe Messe, waarbij hij het werk – voor vier solostemmen, transponeerde naar de toonsoort a-mixolydisch.
Hoe dan ook, enkele maanden vóór zijn overlijden in 1750, voltooide Bach dit meesterlijk, muzikaal testament. Ondanks de ernstige oogziekte waaraan hij toen leed, creëerde hij met zijn h-molle Messe een synthese van de hele geschiedenis van de mis met compositorisch vernuft en scherpzinnige tekstinterpretatie, een synthese waarvan u op deze opname volop kan genieten. Technieken uit de Middeleeuwen, Renaissance en Barok versmolten in Bachs ultiem meesterwerk tot wellicht de meest universele compositie uit het West-Europees repertoire. Dit alles komt vocaal en instrumentaal, o.l.v. René Jacobs, volop tot uiting. De meer dan schitterende vocale solisten zijn Robin Johannsen, sopraan, Marie-Claude Chappuis, mezzosopraan, Helena Rasker, alto, Sebastian Kohlhepp, tenor, en Christian Immler, bas-bariton. Een magistrale uitvoering!
Johann Sebastian Bach Mass in B Minor René Jacobs R. Johannsen M-Chappuis H. Rasker S. Kohlhepp C. Immler Akademie für Alte Musik Berlin Rias Kammerchor 2 cd harmonia mundi HMM 902676.77
https://www.stretto.be/2017/05/03/prof-ignace-bossuyt-over-bachs-h-moll-messe/