In tegenstelling tot Rameau’s eerste balletopera “Les Indes Galantes” uit 1735, is de balletopera “Les Fêtes d’Hébé” (1739), gecomponeerd tussen zijn twee grote tragédies lyriques, “Castor et Pollux” en “Dardanus”, vandaag veel minder bekend. Nochtans kan het werk, een ode aan poëzie, muziek en dans, met meer dan 70 uitvoeringen na de première, gerekend worden tot zijn grootste successen.
Hebe (Hébé), een dochter van Zeus en Hera en godin van de jeugd, was op de Olympus de schenkster van de goden. Ze vertegenwoordigde als natuurgodin de opbloeiende natuur in de lente, en had als taak om aan de overige goden, nectar te schenken, waardoor de goden onsterfelijk en eeuwig jong bleven. Ze trouwde volgens de mythe met Herakles en kreeg twee zonen, Alexiares en Aniketos.
“Les Fêtes d’Hébé, ou Les talens lyriques” is een opéra-ballet in een proloog en drie entrées (akten) op een libretto van Antoine Gautier de Montdorge (1707-1768). Het werk, bevolkt door personages uit de mythologie en de antieke wereld, werd voor het eerst opgevoerd in mei 1739, door de Académie royale de musique in het Palais-Royal in Parijs. Les fêtes d’Hébé was Rameau’s tweede opera-ballet. De beroemde danseres Marie Sallé verscheen als Terpsichore in de derde entrée. Montdorge was een vriend van Rameau’s beschermheer Alexandre Le Riche de La Poupelinière. Zijn libretto kreeg kritiek en de tweede entrée moest worden herzien met de hulp van Simon-Joseph Pellegrin, die de tekst had geschreven voor Rameau’s eerste opera, “Hippolyte et Aricie”.
Ondanks het zogenaamd zwak libretto, was het werk meteen een succes en werd het een van Rameau’s populairste opera’s, met 80 uitvoeringen in het eerste jaar. Het werd nieuw leven ingeblazen in 1747, 1756 en 1764 met decorontwerpen onder toezicht van François Boucher en de rol van Iphise door Sophie Arnould. Daarna gaven 18de -eeuwse producties nog slechts gedeeltelijke versies van het werk. Rameau zelf nam georkestreerde versies van verschillende van zijn klavecimbelstukken op in de partituur. Bijvoorbeeld “L’entretien des Muses” in de tweede entree, kwam uit de D majeur suite in de “Pièces de Clavessin” (sic) uit 1724, en de musette en tamboerijn uit de E mineur suite in hetzelfde boek in de derde entree.
Rameau (foto) betoverde met bijzonder charmante dansbewegingen, grandioze koorscènes, gevoelige aria’s en verfijnde orkestratie. Met György Vashegyi, het Purcell Choir en het Orfeo Orkest, en een grote cast aan sterren van de Franse barokzang (onder wie Chantal Santon Jeffery, Reinoud Van Mechelen en Mathias Vidal), krijgt Rameau’s meesterwerk nu, vanuit een nieuwe editie, voorbereid door Pascal Denécheau, een opzwepende en kleurrijke, nieuwe opname. Ze presenteert de versie van juni 1739, maar houdt ook rekening met de veranderingen en toevoegingen die de componist zelf heeft aangebracht tijdens de opvoeringen in de decennia die volgden op de première. Als speciale toegift biedt het ook de originele versie van de tweede akte, (second entrée), “La Musique”, die Rameau kort na de première, vrijwel geheel herzag.
Györgi Vashegyi (°1970) (foto’s) speelde aanvankelijk viool, blokfluit, hobo en klavecimbel. Op 18-jarige leeftijd studeerde hij directie bij Ervin Lukács aan de Franz Liszt Academie in Boedapest, waar hij in 1993 cum laude afstudeerde. Hij volgde masterclasses bij John Eliot Gardiner en Helmuth Rilling, en studeerde continuo bij John Toll in Dresden en kamermuziek bij Jaap ter Linden en Simon Standage. Als continuo speler speelde hij bij het Franz Liszt Chamber Orchestra en Concerto Armonico. In 1990 richtte Vashegyi in Boedapest het Purcell Choir op en een jaar later het Orfeo Orchestra. Tijdens concerten in Boedapest dirigeerde hij belangrijke werken uit de 17de-en 18de eeuw, die tot dan toe nog niet in Hongarije waren uitgevoerd, Buxtehude’s Membra Jesu nostri, Purcells “The Fairy Queen” en “Funeral Anthem”, Händels “Theodora”, en het Requiem in re klein uit 1775, van Joseph Martin Kraus, de “Zweedse Mozart”. Tegelijkertijd pleitte hij voor onderzoek naar en uitvoering van werken van Hongaarse componisten uit de 18de eeuw.Vashegyi werkt voornamelijk met zijn eigen ensemble, maar is ook gastdirigent van diverse oude muziekensembles zoals Concerto Armonico, Capella Savaria en Musica Aeterna en (moderne) symfonie- en kamerorkesten. Vashegyi dirigeert sinds 2001 regelmatig ook in de Hongaarse Staatsopera. Hij dirigeerde in 2004 het Praags Kamerorkest op het Mozartfestival in Würzburg en het Rheingau Muziekfestival in Kloster Eberbach. Vashegyi is sinds 1992 professor continuo aan de Franz Liszt Academie. Tussen 1995 en 1997 doceerde hij ook aan het Instituut voor Musicologie aan de Universiteit van Boedapest. In 2008 ontving Vashegyi de Liszt-prijs in Hongarije en in 2015 ontving hij het Kruis van Verdienste van de Hongaarse Ridderorde. In 2017 werd György Vashegyi verkozen tot voorzitter van de Hongaarse Academie voor Kunsten (MMA, Magyar Művészeti Akadémia), die in 1992 werd opgericht.
Rolverdeling :
Chantal Santon Jeffery (foto), Hébé, Sappho, la Bergére, une Lacédémonienne
Marie Perbost, L’Amour, Eglé
Olivia Doray, Une Naïade, Iphise (2ème version)
Judith van Wanroij, Iphise (1ère version)
Reinoud van Mechelen, Momus, Un Ruisseau, Mercure
Mathias Vidal, Lycurgue
Jean-Philippe Rameau Les Fêtes d’Hébé Ballet en un prologue et trois actes Paris, 1739 Chantal Santon Jeffery Olivia Doray Judith van Wanroij Reinoud van Mechelen Mathias Vidal David Wiczak Purcell Choir Orfeo Orchestra, György Vashegyi 3 cd Glossa GCD924012