Muziek van de geweldige, maar onterecht onderschatte componist en auditieve alchemist, Charles Koechlin, is steevast een ontdekking. Deze uitvoering door het Basel Symphony Orchestra o.l.v. Ariane Matiakh, heeft een prachtige lenige elegantie, die in elk opzicht overeenkomt met de schoonheid en verfijning van Koechlins coloristische, sonore weelde. Betoverend en spectaculair!
Charles Koechlin (1867-1950), een telg uit een kroostrijk gezin uit de Elzas, wilde als kind astronoom worden. Hij studeerde eerst aan de befaamde “École Polytechnique” en had in 1889 een korte carrière bij het leger als “officier d’artillerie”. Op 15-jarige leeftijd begon hij te componeren en koos uiteindelijk voor de muziek. Vanaf 1889 studeerde hij aan het Parijse “Conservatoire national supérieur de musique” bij André Gedalge (contrapunt en fuga), Jules Massenet (compositie en orkestratie), Antoine-Barthélémy Taudou (harmonieleer) en Gabriel Fauré (compositie). Fauré en Debussy zagen meteen een belofte in de magische orkestratiekunsten van Koechlin.
In de periode 1890 tot 1908 domineerde het lied (Mélodie). Na impressionistische stemmingsmuziek, componeerde Koechlin vanaf 1908 volgens zijn “technique du développement”. Hij vond zijn heel persoonlijke, eigen stijl en werd beschouwd als tovenaar en onderzoeker van de orkestklank. Koechlin bedacht doelgericht nieuwe en gedurfde maar verfijnde klankconstellaties. Zijn onuitputtelijke fantasie verwoordde hij in zijn omvangrijke “Traité de l’orchestration” in vier delen, en samen met Fauré, Ravel en Florent Schmitt richtte hij de “Société Musicale Indépendante” op om eigentijdse muziek te bevorderen. Koechlin was de leraar van Francis Poulenc, Henri Sauguet, Cole Porter, Germaine Tailleferre en Roger Désormière. Hij huwde in 1903 Suzanne Pierrard en had vijf kinderen.
Charles Koechlin had een bijzonder suggestieve manier van componeren. Zijn fijn gestemde geluidsmix en sprekende instrumentcombinaties hebben veel van zijn collega’s Koechlin er toe gebracht hun werken te orkestreren. Zijn composities werden ook vaak gemaakt voor het innerlijk oog, omdat ze vaak verwezen naar extra-muzikale gegevens uit verhalen of romans en zelfs uit films, wat dan telkens aanleiding gaf tot sprekende melodieën, een magisch-meditatieve klank en expressief geladen momenten.
De symfonische suite, The Seven Stars’ Symphony, op. 132, werd gecomponeerd in 1933. Gepassioneerd door cinema, was zijn ode aan zijn 7 favoriete filmsterren, een subliem eerbetoon aan de 7e kunst. In 1934 en 1935 volgden nog de twee collecties van L’Album de Lilian, gecomponeerd ter ere van actrice Lilian Harvey, The Portrait of Daisy Hamilton: Sketchbook for an Imaginary Film, op. 140, voor piano, de zeven liederen voor Gladys voor sopraan en piano, op. 151, naar de film Calais-Douvres van Jean Boyer en Anatole Litvak, waarin Lilian Harvey de rol van Gladys O’Halloran speelt, en in 1937, Les Danses pour Ginger, opus 163, voor piano, 5 stukken ter ere van Ginger Rogers.
De zeven portretten zijn deze van Douglas Fairbanks (en souvenir du Voleur de Bagdad), Lilian Harvey (menuet fugue), Greta Garbo (choral païen), Clara Bow et la Joyeuse Californie, Marlene Dietrich (variations sur le thème fourni par les lettres de son nom), Emil Jannings (en souvenir de L’Ange Bleu) en Charlie Chaplin (variations sur le thème fourni par les lettres de son nom). Deze laatste en meest uitgebreide bestaat uit Le Sommeil du juste – Scandale – La Fuite – Repos – Barcarolle – Berceuse du Kid – L’Espoir chimérique – La Lutte contre un costaud – Sérénade – Tango – Tango de rêve – Résignation et Pardon – Apothéose de Charlot.
In navolging van “Sous la voûte étoilée”, op.253, uit 1892, van zijn streekgenoot, Émile Waldteufel, componeerde Koechlin tussen 1923 en 1933, “Vers la voûte étoilée” (“Naar het sterrengewelf”) op. 129, een nocturne voor orkest. Koechlin herzag het werk in 1939. Het is opgedragen aan de nagedachtenis van de Franse astronoom, Camille Flammarion. Pas een halve eeuw later, in 1989, ging het werk in Berlijn in première. Koechlin wilde in zijn jeugd de richting van de astronomie opgaan. Hoewel hij dit idee verliet bij het verlaten van de École Polytechnique, ten gunste van een carrière in de muziek, behield hij een levenslange passie voor de lucht, die hij regelmatig observeerde met zijn eigen telescoop, zoals blijkt uit verschillende van zijn composities (bv. “Le Docteur Fabricius” op. 202, en “La Lampe du ciel” op. 12 voor koor, naar een gedicht van Leconte de Lisle).
De dochter van twee operazangers, Ariane Matiakh (°1980), behaalde haar prijzen piano, kamermuziek, directie aan het Conservatoire à rayonnement régional de Reims en pianobegeleiding aan het Conservatoire à rayonnement régional de Rueil-Malmaison. Tegelijkertijd begon ze haar muzikale carrière als pianiste en dirigent bij verschillende Franse instellingen. Ze zong in het Arnold Schönbergkoor, onder leiding van Nikolaus Harnoncourt en Ádám Fischer. Van 2002 tot 2005 studeerde ze directie aan de Musik Hochschule in Wenen in de klas van Leopold Hager en Yuji Yuasa en volgde het advies van Seiji Ozawa in zijn masterclasses.
In 2005 werd Matiakh aangesteld als assistent-dirigent van de Opéra national de Montpellier. Haar vervanging op korte termijn van James Conlon in mei 2006, in Sjostakovitsj ‘Symfonie nr. 7, werd zeer gewaardeerd en markeerde het begin van haar internationale carrière. In september 2018, kondigde de Staatskapelle Halle de benoeming aan van Matiakh als haar nieuwe Generalmusikdirektorin (General Music Director), de eerste vrouwelijke dirigent ooit benoemd op die post, met ingang van het seizoen 2019-2020. Deze benoeming was het eerste muziekdirecteurschap voor Matiakh. In hedendaagse muziek heeft Matiakh werken van Richard Dubugnon, Bechara El-Khoury en Éric Tanguy gedirigeerd.
Charles Koechlin The Seven Stars’ Symphony Vers la voûte étoilée Sinfonieorchester Basel Ariane Matiakh cd Capriccio C5449