Gefascineerd door de folklore van zijn geboorteland Bohemen en begiftigd met een onuitputtelijke melodische vindingrijkheid, beleefde Antonín Dvořák verschillende creatieve periodes, waarvan de laatste, sterk beïnvloed was door zijn verblijf in de Verenigde Staten.
Antonin Dvořák (1841-1904) componeerde in totaal 14 Strijkkwartetten, een kwartetbeweging en het 12-delig Strijkkwartet, “Cipressen” (“Cypřiše”) (1887) (zonder opusnummer), naar zijn gelijknamige maar ongepubliceerde liedcyclus op gedichten van Gustav Pfleger-Moravcký, uit 1865. Hij componeerde zijn Strijkkwartet nr. 12 in F, op. 96, bijgenaamd “Het Amerikaanse”, in de zomer van 1893, in Spillville (Iowa). Van 1892 tot 1895, woonde hij nl. in New York. Na een groot succes in de jaren ’80 in Engeland, werd hij in 1892, directeur van het in 1885, door Jeannette Thurber (1850-1946) (foto), opgericht National Conservatory of Music of America (foto) in New York. Daar ontstonden zijn “Amerikaanse” werken, zoals de magistrale Symfonie nr. 9 in e-klein, “From the New World ” (“Uit de Nieuwe Wereld”), op. 95 en het Celloconcerto. Tijdens de zomervakantie van 1893, die hij doorbracht in het stadje Spillville, dat trouwens een omvangrijke, Tsjechische immigrantengemeenschap kende, componeerde hij dit subliem strijkkwartet. De toonschildering in de derde beweging, Molto vivace, schijnt gebaseerd te zijn op de vogels, die hij tijdens zijn ochtendwandelingen in Spillville hoorde zingen.
Twee maanden voor hij naar Amerika vertrok, had Dvořák als secretaris, Josef Jan Kovařík aangenomen, die net zijn vioolstudie aan het Praags Conservatorium had afgerond en op het punt stond terug te keren naar zijn huis in de Verenigde Staten. Daar bleef hij dienen als secretaris van Dvořák en woonde hij bij de familie Dvořák. Hij was afkomstig uit de Tsjechisch sprekende gemeenschap van Spillville, Iowa, waar zijn vader Jan Josef Kovařík een schoolmeester was. Dvořák besloot de zomer van 1893 in Spillville door te brengen, samen met zijn hele gezin.
Dvořák componeerde ook zijn Strijkkwintet in Es, op. 97, B. 180, tijdens de zomer die hij doorbracht in Spillville in Iowa. De compositie voor strijkkwartet met een tweede altviool, werd voltooid in iets meer dan een maand, onmiddellijk nadat hij zijn American String Quartet had voltooid. Net als het Kwartet bevatte ook het Kwintet, Dvořáks fijn Boheems idioom vanuit Amerikaanse inspiraties. Het kwintet werd in januari 1894, samen met de tweede uitvoering van zijn “Amerikaans Kwartet”, in première gespeeld door het bekend Kneisel Quartet (foto) in New York.
Het belangrijkste doel van Dvořák in Amerika was om “Amerikaanse muziek” te ontdekken en eraan deel te nemen, net zoals hij Tsjechische volksidiomen in zijn muziek had gebruikt. Kort na zijn aankomst in Amerika in 1892, schreef hij een reeks krantenartikelen over de staat van de Amerikaanse muziek. Hij steunde het concept dat Afro-Amerikaanse en Indiaanse muziek moest worden gebruikt als basis voor de groei van Amerikaanse muziek. Hij was van mening dat Amerikanen door de muziek van indianen en Afro-Amerikanen, hun eigen nationale muziekstijl zouden vinden. Hier ontmoette Dvořák Harry Burleigh (1866-1949) die later een van de eerste, zwarte Afro-Amerikaanse componisten werd. Hij introduceerde Dvořák bij traditionele Afro-Amerikaanse spirituals. Burleigh, die vloeren dweilde om zijn collegegeld te betalen, zong spirituals terwijl hij werkte en trok de aandacht van Dvorak. Burleigh’s weergave van Afro-Amerikaanse spirituals met zijn opvallende baritonstem, had een diepgaand effect op de composities van Dvořák en o.a. de spiritual (“Negro melodie”), “Swing Low, Sweet Chariot”, diende als basis voor zijn bekendste symfonie, “From the New World”, een titel die door Jeannette Thurber werd bedacht.
Antonin Dvořák overwoog al in de eerste helft van 1879 een cyclus pianowalsen te componeren, die waarschijnlijk bedoeld waren om thuis te spelen. Hij besprak hun publicatie met zijn Berlijnse uitgever Simrock, die suggereerde dat in plaats van de eenvoudige titel “Waltzes”, de cyclus een meer originele (meer verkoopbare) naam zou moeten krijgen, zoals “Moravische thuismuziek”. Dit voorstel was onmiskenbaar ingegeven door de toenemende internationale populariteit van Dvořáks Moravische duetten en “Slavische dansen”, geïnspireerd op de Slavische folklore. Andere bronnen vermelden weliswaar dat de walsen tot stand kwamen op verzoek van het tijdschrift “Lumir”, dat aan Tsjechische componisten vroeg om passende dansmuziek te componeren voor een bal dat georganiseerd werd voor het 30-jarig jubileum van de dansvereniging, “Národní beseda”.
In november 1879 had hij een reeks Weense orkestwalsen gecomponeerd met een slotcoda. Toen hij zich realiseerde dat deze stukken ook elementen bevatten die niet bijzonder geschikt waren voor het gegeven doel, componeerde hij een nieuw werk voor het bal, puur bedoeld als dansmuziek, en noemde het “Praagse Walsen”. Dvorak transformeerde zijn originele partituur uit 1879, vervolgens in een 8-delige pianocyclus van concertwalsen. Hij hield deze driedelige stukken bewust kort en eenvoudig, vrij van flamboyante virtuoze stilering, en in plaats daarvan concentreerde hij zich op het creëren van magische melodieën, met wisselende stemmingen. De cyclus werd in 1880, door Simrock gepubliceerd met de titel “Walsen” op. 54. Dvorak was het nl. niet eens met de aanduiding “Tsjechisch” of “Moravisch”, omdat de wals een Duitse dans was. Hij arrangeerde de eerste twee walsen (Moderato & Allegro con fuoco), voor strijkkwartet, de andere 6 walsen op deze cd, werden gearrangeerd door de Tsjechische altviolist en componist, Jiří Kabát (° 1984), directeur van de Basic Art School Pardubice – Polabiny.
De kwartetbeweging in F, B.120, is de eerste beweging van een gepland strijkkwartet in F, gecomponeerd begin oktober 1881. In oktober 1881, werkte Dvořák aan zijn nieuwe opera “Dimitrij”, toen in een Weense krant werd aangekondigd dat het Hellmesberger Quartet op 15 december 1881, een nieuw Dvořák-strijkkwartet in première zou brengen. Dvořák besloot het werk aan de opera tijdelijk te staken om zich op het kwartet te concentreren en voltooide de eerste beweging in drie dagen. Het bleef echter bij die ene beweging en ze werd pas in première gespeeld door het Ondřiček Quartet, tijdens een concert uitgezonden op Radio Praag in 1945.
Het internationaal gerenommeerd Tsjechisch Talich strijkkwartet werd in 1962, opgericht door de violist Jan Talich. Zijn zoon Jan Talich jr., die in 1997 bij het strijkkwartet gekomen is, zette na het overlijden van zijn vader in april 2020, diens werk voort. De Talich laten ons hier op briljante wijze horen dat het van vitaal belang is dat een strijkkwartet zich herstelt met de komst van nieuwe leden die hetzelfde verlangen delen om de traditie van de grote school van Tsjechische kwartetten te laten schitteren.
Zo zet Jan Talich Jr. het “nieuw” Talich Quartet verder, naast de violist Roman Patočka, de cellist van het Pražák Quartet, Michal Kaňka, en de altviolist van het Škampa Quartet, Radim Sedmidubský. De nieuwe formatie verscheen in 2021, voor het eerst op het podium en wist het publiek meteen te overtuigen.
Dvořák ‘American’ Quartet Waltzes Talich Quartet cd La Dolce Volta LDV 101