De Britse industrieel, John Cockerill (1790-1840), introduceerde stoommachines, hoogovens, spoorstaven en treinen en lag hij naderhand in het nieuwe België en bij uitbreiding het hele continent, aan de basis van de industriële revolutie. Hij wond politici en koningen om zijn vinger, ging steeds verder, wilde steeds meer, tot zijn hoogmoed hem ten val bracht. Zijn indrukwekkend levensverhaal leest dan ook als een spannende roman.
België werd het eerste geïndustrialiseerde land na Engeland. De industriële centra waren Gent (“het Manchester van het continent”) (katoen en vlas), Verviers (wol), Luik (ijzer, steenkool, zink, machinebouw en glas), Bergen/Mons (steenkool) en Charleroi (ijzer, steenkool en glas). De textielondernemer Iwan Simonis haalde in 1799 de Britse ondernemer William Cockerill (foto) naar Verviers in de regio Liège/Luik, waar hij een aantal Britse industriële uitvindingen gebruikte. Verviers werd leidinggevend op het vlak van gemechaniseerde wol verwerking en was daarmee de bakermat van de industriële revolutie op het Europees continent. William Cockerill bracht op zijn beurt zijn zoon John naar Verviers, waar hij de familietraditie van het bouwen van wol verwerkende machines voortzette. John stichtte er een ijzerfabriek met de naam John Cockerill & Company en in 1807, nam hij op 17-jarige leeftijd, samen met zijn broer Charles James, de leiding van een fabriek in Luik over. Hun vader ging in 1813 met pensioen en liet het beheer van zijn bedrijf over aan zijn zonen. In september 1813 trouwde John met Jeanne Frédérique Pastor, op dezelfde dag dat haar zus Caroline trouwde met Charles James.
Na de overwinning op Napoleon in de Slag bij Waterloo in 1815, nodigde de Pruisische minister van Financiën en de oprichter van het Gewerbeinstitut (Gewerbeakademie), Berlin, Christian Peter Wilhelm Friedrich Beuth (1781-1853) (foto’s), de gebroeders Cockerill uit om een wolfabriek in Berlijn op te richten. In 1814 kochten de broers het voormalig paleis van de prins-bisschoppen van Luik in Seraing.
Dit kasteel, in de buurt van de abdij van Val-Saint-Lambert, (waar een cristallerie werd ingericht), werd het hoofdkwartier van de fabriek. De grond erachter werd het fabrieksterrein, waarop een ijzergieterij en een machinefabriek moesten komen. Willem I van Nederland was mede-eigenaar. In 1819 werd een machinefabriek toegevoegd en in 1826 één met cokes (steenkool) in plaats van met houtskool, gestookte hoogoven.
Het monumentaal beeld van de leeuw (Leo Belgicus) (foto) op de Butte du Lion in Waterloo, met een gewicht van 28 ton, gemaakt van negen stukken gietijzer, ontworpen door de Mechelse beeldhouwer, Jean-Louis Van Geel (1787-1852), werd in 1826 gegoten in de John Cockerill-smederijen in Seraing. De leeuw symboliseerde de overwinning op Napoleon en het nieuw Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Na 1830 leverde Cockerill de rails en locomotieven voor de eerste spoorwegen van het onafhankelijk België en van de rest van het Europees vasteland. In 1838 vormde hij het eerste grote geïntegreerde industriële complex met hoogovens, staalgieterij, walserijen, smederijen en constructiewerkplaatsen, aan de oevers van de Maas, ontsloten door een eigen haven en via spoorwegen, verbonden met nabijgelegen erts- en kolenmijnen.
In 1840 had de fabriek zestien stoommachines die een totaal vermogen van 900 pk (670 kW) produceerden in continu werk en 3000 mensen in dienst hadden. Na de Belgische Revolutie van 1830 eiste het nieuw Koninkrijk België het eigendom van Willem I op. In 1835, maakte John Cockerill zichzelf de enige eigenaar van de werken en was een van de oprichters van de Banque de Belgique. Ten tijde van de humanitaire werkgever John Cockerill, produceerden de fabrieken niet alleen spinmachines en staal, maar ook stoommachines (inclusief luchtblazers, tractiemotoren en motoren voor schepen) en in 1835 werd de eerste Belgische stoomlocomotief Le Belge gemaakt. Hij had ook belangen in kolenmijnen en mijnen, evenals fabrieken die stof, linnen en papier produceerden.
In 1838-1839 veroorzaakten militaire spanningen tussen België en Nederland een stormloop op de banken voor harde valuta, als gevolg van de crisis ging het bedrijf van John Cockerill failliet. Met schulden van 26 miljoen frank op activa van 15 miljoen reisde hij naar St. Petersburg om regelingen te treffen met Nicolaas I van Rusland , in de hoop geld in te zamelen. Bij zijn terugkeer kreeg hij tyfus en overleed in Warschau op 19 juni 1840, zonder erfgenamen na te laten. Zijn lichaam werd in 1867 teruggegeven aan Seraing en in 1871 werd daar een gedenkteken onthuld. Een standbeeld van hem en de industriële arbeiders van België staat ook op het Luxemburgplein in Brussel.
Zijn bedrijf werd de Société pour l’Exploitation des Etablissements John Cockerill (1842) en later Societe Anonyme Cockerill-Ougree (1955). De staalproductieactiviteiten van het bedrijf werden voortgezet via verschillende fusies en werden uiteindelijk in 1981 onderdeel van Cockerill-Sambre. De naam Cockerill werd behouden tot een fusie in 1998 met Usinor. Sommige werktuigbouwkundige activiteiten gingen verder als Cockerill Maintenance & Ingénierie, dat eind 20ste eeuw als een apart bedrijf werd afgesplitst.
Bart Vanacker is al een tiental jaar in de ban van industrieel erfgoed en vergane glorie in binnen- en buitenland. Hij studeerde journalistiek aan de Arteveldehogeschool in Gent en is sinds begin jaren 2000 in de ban van industrieel erfgoed. Hij startte in 2020 tijdreizen, waarmee hij monumenten en erfgoed een tweede leven geeft via verhalen, beelden, video’s en tours. Eerder schreef hij samen met Reinout Bossuyt, “Verdwijnend België, zoektocht naar 50 vergeten plekken” en “Atlas van vergeten België”.
Bart Vanacker John Cockerill Keizer van de industriële revolutie 302 bladz. geïllustreerd uitg. Houtekiet ISBN 978 90 8924 983 8