De moord op de Oostenrijkse aartshertog en troonopvolger Franz Ferdinand, wordt door de geschiedschrijving beschouwd als de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog. Op 28 juni 1914 werden hij en zijn vrouw Sophie in Sarajevo doodgeschoten, waarna de Europese grootmachten in een catastrofale oorlog belandden. Bekend is dat de moordenaar, de jonge scholier Gavrilo Princip, hulp kreeg van schimmige legerofficieren, die verenigd waren in de “Zwarte Hand”, maar daar eindigt het verhaal meestal. Wel, in dit boek, niet.
“De schutter van Sarajevo lijkt een voetnoot in de wereldgeschiedenis, maar wat was zijn sociale, culturele en intellectuele achtergrond waardoor hij tot deze terreurdaad kwam”, vraagt van Hengel zich af, “wat bewoog hem, en wat beoogde hij”? Guido van Hengel volgt in zijn boek de ontwikkeling van Princip, van een arme boerenzoon uit de Bosnische bergen tot de geradicaliseerde moordenaar van de Oostenrijkse troonopvolger.
De 19-jarige Princip geraakte verstrikt in de complexiteit van een nationalistisch, Slavisch kluwen, tegenover Oostenrijkers, Hongaarse Kroaten en Turken. Bij de Vrede van Parijs in maart 1856, die het einde van de Krimoorlog bezegelde, was Rusland de grote verliezer. De vorstendommen Moldavië en Walachije, die in 1858 zouden worden verenigd tot Roemenië, bleven onder nominaal bestuur van het Ottomaans Rijk, maar kregen eigen grondwetten en nationale volksvertegenwoordigingen. Moldavië werd uitgebreid met het westelijk deel van de Boedzjak (het zuidelijk deel van het voormalige Bessarabië (nu Oekraïne) aan de Zwarte Zee), en Servië kreeg grotere autonomie. De status van de drie gebieden kwam weliswaar onder controle van de West-Europese machten.
Na de Oostenrijkse nederlaag tegen Pruisen in de oorlog van 1866, gaf keizer Franz Jozef aan Hongarije dezelfde status (“Ausgleich”) als Oostenrijk. De Slavische volkeren in de monarchie, niet. Sinds de “Ausgleich” van 1867 (de regeling van de staatsrechtelijke verhouding tussen Oostenrijk en Hongarije), was het Habsburgse Rijk verdeeld in een Oostenrijks en een Hongaars landsdeel. De Ausgleich betekende een verdere versterking van de positie van het Hongaars koninkrijk binnen de Oostenrijk-Hongaarse Dubbelmonarchie. Hongaren en Slaven werden elkaars geduchte vijanden. Slavische volkeren streefden er nl. naar om de Oostenrijks-Hongaarse dubbel monarchie om te vormen tot een Rijk waarin ook de Slavische volkeren autonomie zouden krijgen. Dit trialisme, dat gesteund werd door de aanhangers van het austroslavisme, zou een Tsjechische (Bohemen en Moravië) en een Zuid-Slavische (Kroatië en Slovenië en vanaf 1905, ook Bosnië) entiteit vormen, naast de al bestaande Oostenrijkse en Hongaarse rijksdelen. Bij de Hongaarse en Oostenrijkse elites, die hun macht vreesden te verliezen ten gunste van de Tsjechen/Slaven, was dit idee allesbehalve populair.
Door de vorming van de Verenigde Staten van Oostenrijk (“Vereinigte Staaten von Großösterreich”) naar het voorbeeld van de Verenigde Staten van Amerika, wilde de Habsburgse monarchie daarentegen verschillende volkeren een eigen deelstaat geven. De hervormingen zouden onder meer Kroatië, Bosnië en Dalmatië verenigen in één Kroatische deelstaat, dit tot ergernis van Servië, dat een verenigd Zuid-Slavisch koninkrijk onder Servische leiding wilde, inclusief de Oostenrijkse gebieden Kroatië, Bosnië, Dalmatië en Vojvodina. Deze plannen zorgden derhalve voor Servische afkeer tegen Frans Ferdinand en de Habsburgers. Omgekeerd werd de afkeer van de Oostenrijks-Hongaarse burgers en adel tegen Servië almaar groter.
Bosnië-Herzegovina met als hoofdstad Sarajevo, viel noch onder het Oostenrijks, noch onder het Hongaars landsdeel. De provincie Bosnië en Herzegovina was in 1878 door Oostenrijk-Hongarije bezet en werd in 1908 geannexeerd. Reeds in 1878 bepaalde het Congres van Berlijn (foto) dat Bosnië en Herzegovina door Oostenrijk-Hongarije zou worden bestuurd. Tijdens dat Congres werd ook de onafhankelijkheid van het vorstendom Servië erkend. In 1882 werd Servië een Koninkrijk, met Belgrado als hoofdstad. Servië was daarvoor Turks (Ottomaans). Onder bescherming van Rusland hadden de Serven samen met troepen uit Oostenrijk-Hongarije, in 1867, de Turken kunnen verslaan. Hierdoor raakte Servië weliswaar zowel politiek als economisch, afhankelijk van Oostenrijk-Hongarije. Veel moslims waren als gevolg van de uitbreiding van het Russisch Tsarenrijk en door de Krimoorlog in 1856 (o.a. Krim-Tataren), uit angst voor vergelding, gevlucht naar het Ottomaans Rijk. Ongeveer 30 % van hen vestigde zich in het Europees deel, waarvan de meesten in Bulgarije, Thracië en Macedonië. Het grootste deel vestigde zich in Anatolië. Uiteindelijk kwamen de meesten in Anatolië terecht. Het gevolg was dat dit gebied het demografisch centrum werd van wat restte van het door de westerse mogendheden verdeeld Ottomaans Rijk, en Anatolië uiteindelijk in 1923 onafhankelijk Turkije zou worden met Mustafa Kemal Pasja (Atatürk) als eerste president. Turkije was bondgenoot van het Duitse Rijk, denk aan de Slag om Gallipoli, en later van de Weimar republiek, maar bleef in W.O. II, neutraal.
Veel Bosnische Serven waren met die afhankelijkheid van Oostenrijk-Hongarije niet opgezet en verzetten zich. Vanaf 1906 namen de conflicten tussen Servië en Oostenrijk-Hongarije almaar toe. Bosnië (Sarajevo) in het noorden en Herzegovina (Mostar) in het zuiden, vormden immers een belangrijk onderdeel van het Servisch nationalistisch streven, om alle zuidelijke Slavische volkeren in één Balkanstaat te verenigen. Daarenboven steunde Rusland hen daar in.
Vanwege wrijvingen met de Duitstalige en Hongaarse adel, steunde Franz Ferdinand de optie voor een driedelige monarchie met ook een Slavisch landsdeel. Franz Ferdinand was het nl. niet eens met de geprivilegieerde status die Hongarije in de dubbel monarchie had. Hongarije had dit trouwens grotendeels bekomen door toedoen van keizerin Elisabeth (Sissi), die een relatie had met de Hongaarse Graaf Andrássy (foto), die minister-president van Hongarije en keizerlijk minister van buitenlandse zaken werd… Graaf Andrássy zag in het snel en sterk opkomend Panslavisme een groot gevaar voor de levensvatbaarheid van de Hongaarse staat en was van mening dat Hongarije, weliswaar ten koste van de Kroaten, beter deel kon blijven uitmaken van een sterke Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie, i.p.v. volledige onafhankelijkheid, zoals hij eerder wilde. Daarvoor was hij trouwens na de Hongaarse Revolutie van 1848 o.l.v. Kossuth, door Oostenrijk bij verstek ter dood veroordeeld!
Na bemiddeling door zijn moeder gravin Etelka Andrássy-Szápary, werd hem gratie verleend en mocht Andrássy in 1860 naar Hongarije terugkeren. Gedurende de Oostenrijks-Hongaarse overheersing was Kroatië verdeeld. Het Koninkrijk Kroatië en Slavonië waren Hongaars en het Koninkrijk Dalmatië (inclusief de prachtige Baai van Kotor, nu Montenegro) en het adembenemend mooi schiereiland Istrië aan de Adriatische Zee (onderdeel van het Küstenland), waren Oostenrijks. “Komm mit nach Varasdin” zingen de gravin en de grootgrondbezitter Baron Kolomán Zsupán uit het Kroatische Varaždin, in Emmerich Kálmáns operette “Gräfin Mariza”. En, Leo Pfeffer die het onderzoek naar Princip en de moordaanslag leidde, was een Duits sprekende, Joodse, Bosnische Kroaat.
Franz Ferdinand streefde eerder naar een gedecentraliseerde staat met autonomie voor de diverse bevolkingsgroepen. Daardoor kwam hij als voorstander van een politiek van vrede en stabiliteit, in conflict met hooggeplaatste, oorlogszuchtige functionarissen aan het hof in Wenen, die ten allen tijde, oorlog met, en de verdwijning van, Servië wilden.
Franz Ferdinand beoogde voor alle volksgroepen autonomie in de vorm van een eigen deelstaat met een eigen parlement. Bij de oude staatsinrichting waren er maar twee deelstaten, Cisleithanië (Oostenrijk) en Transleithanië (Hongarije). Het gebied Bosnië behoorde tot geen van de landsdelen en werd centraal bestuurd als bezet gebied. Volgens de plannen van Franz Ferdinand zouden die twee landsdelen én de kroonlanden vervangen worden door 15 deelstaten, met dezelfde bevoegdheden als de oude landsdelen Cisleithanië en Transleithanië. Maar, de panslavisten wilden Russische steun voor de Slavische volken onder Oostenrijkse heerschappij. In Slovenië, Silezië en Bohemen groeide een sterk extremistisch, Slavisch-nationalistisch bewustzijn, dat afgrijzen en vijandschap wekte bij de Duitsers. Als gevolg ontstonden de eerste pan-Germaanse en antisemitische bewegingen.
Maar ook de adel binnen de Dubbelmonarchie was bang dat door de hervormingen van Franz Ferdinand, de gewone man, via verkiezingen, almaar meer macht zou krijgen. Reeds keizer Franz Jozef, die ook voorstander was van een confederale staat, kreeg tegenwerking van de adel. Hoge Oostenrijkse militairen wilden in afspraak met de Duitse opperbevelhebbers, oorlog met Servië. In 1914 werd Servië door Oostenrijk-Hongarije beschuldigd van de moord op de kroonprins Franz Ferdinand in Sarajevo, waarna Oostenrijk-Hongarije, via zijn minister van Buitenlandse Zaken, graaf Leopold Berchtold, een strikt ultimatum stelde, wat er op neer kwam dat Servië onder Oostenrijks-Hongaarse controle kwam te staan. Servië kon dit Juli-ultimatum niet accepteren en werd direct door Oostenrijk-Hongarije aangevallen, hetgeen het begin van de Eerste Wereldoorlog betekende.
Op 28 juli verklaarde Oostenrijk de oorlog aan Servië en reeds de volgende dag, werd Belgrado door de Oostenrijkse artillerie beschoten. Tsaar Nicolaas II mobiliseerde daarop zijn leger, waarop Duitsland op 1 augustus aan Rusland de oorlog verklaarde. Ook Frankrijk besloot daarop als bondgenoot van Rusland, tot algemene mobilisatie. Op 3 augustus verklaarde Duitsland vervolgens Frankrijk de oorlog, en ’s anderendaags trok Duitsland het neutraal België binnen. Dit was voor het Verenigd Koninkrijk dan weer reden om Duitsland nog diezelfde dag de oorlog te verklaren, aangezien het Verenigd Koninkrijk, de neutraliteit van het koninkrijk België had gegarandeerd. Met deze laatste oorlogsverklaring waren binnen een week tijd, alle Europese grootmachten met elkaar in oorlog…Wat gepland was als een oorlog van korte duur tussen Oostenrijk en Servië, werd een Wereldoorlog die vier jaar duurde.
De hoofdpersonages zijn in het boek onderverdeeld in Princips ouders (foto) en twee broers, de leden van de revolutionaire beweging “Mlada Bosna”, de betrokkenen in het moordcomplot en hun medeplichtigen, het Servisch geheim genootschap ‘Zwarte Hand’, dat aansluiting van Bosnië en Herzegovina bij Servië nastreefde, en de Oostenrijks-Hongaarse en Servische machthebbers.
“Drie jongens, Gavrilo Princip, Trifko Grabež en Nedeljko Čabrinović, zonen van een cafébaas, een priester en een postbode, hadden een afspraak, schrijft van Hengel. “Ze zouden de Oostenrijkse troonopvolger Frans Ferdinand vermoorden. De drie tieners, Bosnische Serviërs, hadden als leergierige wijsneuzen veel gelezen over de Russische nihilisten en anarchisten die bommen gooiden naar de tsaar. De meeste inspiratie haalden ze uit het boek ‘Ondergronds Rusland’ van de internationale beroepsrevolutionair Stepnjak, die over spectaculaire ontsnappingsmanoeuvres, onderhandse briefjes in geheimtaal, codes, wachtwoorden en andere geheimdoenerij schreef”.
In zijn boek behandelt Guido van Hengel stap voor stap de gebeurtenissen, invloeden en de belangrijkste ingrediënten van Princips ideeënwereld. Deze reis door de geschiedenis en voorgeschiedenis van zijn kort leven, is zowel een chronologische als een thematische. De eerste invloeden traceerde de auteur in de boerenstreek waar Princip opgroeide, de familiebanden, de agrarische machtsverhoudingen en de economische structuur van de Turkse overheersing, die relatief kort voor zijn geboorte was beëindigd. Via scholing in Sarajevo, ontmoetingen met gelijkgestemde leeftijdsgenoten, het nationalisme in Servië en de verlokkingen van de Russische terreur kwam van Hengel uiteindelijk tot aan het laatste bedrijf, in het teken van moord, berechting, Princips eenzame opsluiting en zijn dood in 1918. Dit boek is, naast een cultuurhistorische studie, ook een behoorlijk uitgebreide kroniek van Princips leven.
Met het schrijven van ‘De dagen van Gavrilo Princip’ heeft de auteur geprobeerd om de schutter van Sarajevo te ontdoen van alle apocriefe bekentenissen die socialisten, fascisten, nationalisten en revisionisten hem hebben toegekend, en inzicht te verschaffen in de problemen, mogelijkheden, angsten, frustraties en idealen van een veelbelovende generatie jongeren. Guido van Hengel hoopt, zo lezen we, dat hij daarmee enige oorzaken heeft kunnen blootleggen van Princips ‘politieke radicalisering’. Hoewel de uitermate belangrijk thema’s als de gedachte aan de oprichting in 1906 van de “Verenigde Staten van Oostenrijk”, en de rol van de aanleg van de Berlijn-Bagdad spoorlijn met de belangrijke rol van de banken en de investeringen in Turkse aandelen, vrijwel geheel ontbreken, bevat het boek met tal van voetnoten en een uitgebreide literatuurlijst, een schat aan gedetailleerde informatie over de daders. Zo vernemen we bvb. welke boeken ze lazen en van wie ze les kregen, lezen we over de Weense psychiater Martin Pappenheim die Princip vier keer in de gevangenis bezocht, over de toenmalige, gespannen en uitermate ingewikkelde, politieke situatie in de Balkan regio, de voorgeschiedenis en andere aanslagen, en over de drijfveren achter een daad die nooit had mogen gepleegd worden, maar de wereld voor goed veranderde. Een schitterend boek. Zeker, zeker lezen.
Guido van Hengel De dagen van Gavrilo Princip Hoe een jonge rebel de Eerste Wereldoorlog ontketende 327 bladz. geïllustreerd Uitg. ambo/anthos ISBN 9789026324925