De Italiaanse componist, Luigi Cherubini (1760-1842), kreeg een dominante positie in het Frans muziekleven. Vanaf de oprichting was hij werkzaam aan het Conservatorium van Parijs en vanaf 1822 was hij directeur van de instelling en behield deze functie tot het jaar van zijn overlijden. Zijn werken omvatten opera’s, composities voor de kerk en voor politieke doeleinden in de turbulente revolutionaire jaren.
Ludwig van Beethoven beschouwde Luigi Cherubini als de grootste componist van zijn tijd. Vandaag wordt Cherubini beschouwd als een conservatieve revolutionair en een profeet van de romantiek. Cherubini kon zijn contrapuntische vaardigheden naar Italiaanse traditie, ten volle benutten voor zijn kerkmuziek, met name in zijn Requiem uit 1816 voor de sterfdag van Louis XVI, een werk dat latere componisten als voorbeeld voor het genre hebben genomen. Ook componeerde hij een hoeveelheid muziek voor de viering van het nieuw postrevolutionair regime. Cherubini componeerde zo’n 30 opera’s. Zijn ondertussen vergeten opera, “Les Deux Journées, ou Le Porteur d’eau” had invloed op Beethovens opera, “Fidelio”, maar zijn opera “Médée”, die in 1797 voor het eerst in Parijs werd opgevoerd, met de populaire sopraanaria, ‘Ah, nos peines’, bleef repertoire houden. Na “Les deux journées” begon het Parijs publiek echter de voorkeur te geven aan jongere componisten zoals François-Adrien Boieldieu (1775-1834) (foto), een gewezen leerling van Cherubini. Zijn “La Dame Blanche” uit 1825, inspireerde zelfs de jonge Richard Wagner voor zijn “Der Fliegende Holländer”. Wagner had ook een voorkeur voor Boieldieu’s opera “Les deux nuits” uit 1829. Het wereldberoemd geworden bruidskoor, “Treurich geführt”, in “Lohengrin”, vertoonde trouwens verbazingwekkende overeenkomsten met het koor “La belle nuit” uit deze opera.
In de 19de eeuw was de leertijd van componisten die aan het conservatorium van Parijs waren opgeleid, bedoeld om hen te leiden naar de koning der genres, de opera. In Parijs kreeg opera vorm in verschillende instellingen, die elk een soort werk huisvestte, dat verband hield met specifieke conventies. De Académie de musique, bezocht door de triomferende bourgeoisie, cultiveerde grootse opera in het kielzog van de Gluckisten tragédie lyrique. Gebaseerd op luxueus geënsceneerde historische onderwerpen, ontstond de grand opéra met Aubers La Muette de Portici (1828), bloeide op met de werken van Meyerbeer (van Robert Le Diable in 1831 tot L’Africaine in 1865), en evolueerde vervolgens met deze van Halévy, Gounod, Thomas, Reyer en Saint-Saëns.
Het Théâtre-Italien werd bijgewoond door de aristocratie en liefhebbers van belcanto. Er werden alleen opera’s in het Italiaans opgevoerd, waaronder werken van Cimarosa, Rossini, Bellini en Donizetti. De Opéra-Comique erfde de uitvoeringen uit de 18de eeuw. Zingen en spreken wisselden elkaar af in onderhoudende werken van Boieldieu, Hérold, Adam, Thomas, Delibes en Bizet. Naarmate het genre evolueerde, won het aan diepte maar verloor het aan lichtheid (er was bv. niets “komisch” meer aan Carmen). In deze context richtte Hervé in 1854 het Théâtre des Folies-Nouvelles op en het jaar daarop Offenbach de Bouffes-Parisiens. Zij vonden de operette uit, een nieuw subgenre dat gekenmerkt werd door een lichte, sentimentele toon.
Cherubini’s operaballet, “Anacréon” (1803), was een regelrechte mislukking en zijn meeste andere toneelwerken hadden ook geen succes. “Faniska”, geproduceerd in 1806, was een uitzondering en kreeg een enthousiaste reactie van met name Haydn en Beethoven. “Les Abencérages, ou L’étendard de Grenade” (1813), een heroïsch drama dat zich afspeelt in Spanje tijdens de laatste dagen van het Moors koninkrijk, Granada, was Cherubini’s poging om te concurreren met Gasparo Spontini’s, “La vestale” (1807). “Les Abencérages” kreeg lovende kritieken maar beleefde maar weinig opvoeringen. Teleurgesteld over zijn gebrek aan bijval in het theater, wendde Cherubini zich steeds meer tot religieuze muziek en componeerde wel 5 Messes solennelle, twee Requiems en tal van motetten. Gedurende deze periode, tijdens de Restauratie van de monarchie, werd hij benoemd tot Surintendant de la Musique du Roi, een functie die hij zou bekleden, tot het gedwongen aftreden in 1830 van de Franse koning, Charles X.
Les Abencérages markeerde de terugkeer van de componist naar de opera na tien jaar stilte. Cherubini ging in zee met librettist Étienne de Jouy, die zich liet inspireren door de roman Gonzalve de Cordoue van Jean-Pierre Claris de Florian. In het verhaal wordt het huwelijk van Almansor en Noraïme, beiden van de Abencérages-stam, bedreigd door de vijandige Zégris-stam, wiens leider ook verliefd is op Noraïme. De Zégris bedenken een list om Almansor af te zetten. Onterecht beschuldigd, wordt hij in zijn eer hersteld dankzij de tussenkomst van Gonzalve de Cordoue (Gonzalvo de Córdoba). Het werk kende een zeker succes (bijna twintig uitvoeringen – na een briljante première onder leiding van Louis Luc Loiseau de Persuis, waarbij het keizerlijk paar optrad), maar raakte na de val van het keizerrijk in de vergetelheid. Toch is Les Abencérages een juweel van de Franse romantische grand opéra, zoals die toen opkwam met de werken van Catel, Le Sueur en Spontini.
In veel opzichten was de opera een voorbode van enkele van de grootste werken van het genre: door het belang van ontwikkeling in het schrijven van de partijen (misschien onder invloed van de recente ontdekking van Beethovens symfonieën in Parijs), door het zoeken naar timbres voor dramaturgische doeleinden, waarbij de houtblazers of koperfanfares van het orkest contrasteren met de lyriek van de solo-instrumenten, door de zeer ingewikkelde link tussen het liefdesverhaal en het grote historische verhaal (Jouy verankerde de Franse grand opéra in een constante verwijzing naar de geschiedenis), en ten slotte door het belang van het koor, waarvan de rol, hoewel minder decoratief, een meer dramatische functie kreeg.
Cherubini’s Les Abencérages, die in 1813 in première ging, kondigde het spektakel en de extravagantie van de romantische grand opéra aan. Van de Alhambra-tuinen tot het slagveld, verweefde de actie vakkundig politieke samenzweringen met een liefdesverhaal. Ondersteund door de energie en timbres van historische instrumenten, demonstreert deze opname de moderniteit en de muzikale kwaliteiten van het werk. Anaïs Constans pakt dapper de veeleisende rol van Noraïme aan, terwijl Edgaras Montvidas zijn lyrische tenorstem laat horen in een reeks sublieme aria’s, waarvan de schoonheid al werd gesuggereerd door Roberto Alagna in een recital-cd die in 2003 werd uitgebracht. De cast van solisten bereikt dezelfde hoge normen van Franse dictie en stijl. De Hongaarse dirigent György Vashegyi, geflankeerd door het Purcell Choir en Orfeo Orchestra, onthult hier opnieuw een belangrijke mijlpaal in de Franse romantische opera. In het bijbehorend boek leest u in het Frans en in het Engels, Alexandre Dratwicki, Italiano, ma non troppo…, Raúl González Arévalo, The Abencerrages: between history and legend, Jean Mongrédien, Discovering Luigi Cherubini’s Les Abencérages en Reviews from Le Mercure de France (10 and 17 April 1813).
Rolverdeling:
Anaïs Constans (Noraïme)
Edgaras Montvidas (Almanzor)
Thomas Dolié (Alémar)
Artavazd Sargsyan (Gonzalve/Le Troubadour)
Philippe-Nicolas Martin (Kaled)
Tomislav Lavoie (Alamir)
Douglas Williams (Abdérame)
Lóránt Najbauer (Octaïr/Le Héraut d’armes)
Ágnes Pintér (Égilone)
Luigi Cherubini Les Abencérages ou L’Étendard de Grenade Orfeo Orchestra Purcell Choir György Vashegyi Boek+3 cd Bru Zane BZ1050