De Tsjechische violist, Josef Beneš (Joseph Benesch) (1795-1873), werd in historische bronnen voornamelijk een virtuoos en een vooraanstaand leraar genoemd, maar hij was ook componist. Nu, 150 jaar later, is het Martinu Quartet, klaarblijkelijk het eerste ensemble dat zijn beide strijkkwartetten ten gehore brengen, muziek die het beslist niet verdiende om in de vergetelheid te raken.
Geboren in Batelov (Battelau), een dorp op de grens tussen Bohemen en Moravië, woonde hij vanaf zijn 19e in Wenen en Ljubljana en gaf hij concerten in heel Europa. Tijdens zijn verblijf in Italië maakte hij kennis met Niccolò Paganini en Alessandro Rolla. Hij bekleedde prestigieuze functies (muziekdirecteur van de Philharmonic Society in Ljubljana, professor aan de Muziekacademie in Wenen, eerste concertmeester van het Hoftheater). Er zijn maar weinig van zijn werken bewaard gebleven, en de meeste van zijn muziek componeerde hij voor zijn eigen solo-optredens. Zijn laatste stukken, de hier opgenomen twee strijkkwartetten (gepubliceerd in respectievelijk 1865 en 1871), dateren uit de periode dat hij niet meer actief was als solist.
Josef Beneš, tijdens zijn leven bekend onder de Duitse vorm van zijn naam, Benesch, werd geboren in de Moravische stad Batelov, toen onderdeel van het Habsburgse rijk en nu in de Tsjechische Republiek. Hij begon op jonge leeftijd viool te studeren en werd al snel erkend als een wonderkind. Nadat hij naar Wenen was verhuisd, werd hij daar een van de belangrijkste violisten en kamermusici. Hij genoot van een carrière als solist en volgde uiteindelijk Ignaz Schuppanzigh op als KuK-hofviolist en eerste viool van zijn strijkkwartet. Beneš was ook muziekdirecteur in zowel Laibach (het huidige Lubjana) als in Wenen. Hij componeerde niet alleen enkele werken voor zijn eigen instrument, maar ook kamermuziek.
Zijn 2de Strijkkwartet bv. werd gepubliceerd in 1871, maar het zou gecomponeerd zijn tijdens het laat Biedermeier-tijdperk, misschien rond 1840. In vier delen is het Allegro moderato in de opening warm en zonnig, typerend voor de romantische stijl. Het Allegro vivo scherzo dat volgt is grotendeels in dezelfde stemming, aangenaam en aantrekkelijk. De derde beweging, Poco adagio, is donkerder en serieuzer. De finale, Allegro is vrolijk en was een typisch voorbeeld van de kamermuziek in de Biedermeier-stijl (ca. 1815-ca. 1848), oorspronkelijk, de stilistische reactie in de meubelkunst op de overladen empirestijl.
De term Biedermeier gaat terug op de fictieve figuur van de onschuldige, burgerlijke Gottlieb Biedermaier, die werd uitgevonden door de advocaat en schrijver Ludwig Eichrodt en de arts Adolf Kussmaul, onder wiens namen vanaf 1855, verschillende gedichten werden gepubliceerd in de Münchenkrant Fliegerblatt als parodieën op de gedichten van de dorpsonderwijzer en volksdichter Samuel Friedrich Sauter (1766-1846. In de muziek is de term Biedermeier nogal ongebruikelijk. De typische muziek van dit tijdperk wordt immers vroeg romantiek genoemd. Er kan echter ook een Biedermeier-tijdperk worden onderscheiden voor de muziek, waarin deze voor het eerst werd bepaald door de burgerlijke smaak.
De piano als huisinstrument werd almaar populairder bij de burgerij en vooral kamermuziek was gewild. Overal in de steden ontstonden muziekverenigingen en werden er koorverenigingen opgericht, en muziekuitgevers gaven vooral luchtige, vrolijke werken uit. De smaak van de klant was immers bepalend voor de verkoop. Voorheen werd er nooit speciaal voor thuisgebruik gecomponeerd, maar werd er alleen muziek bewerkt. Robert Schumann zette de toon in de pianomuziek. Ook na zijn dood waren de liederen van Franz Schubert erg populair bij de burgerij. Minder bekende figuren als Ludwig Berger, Christian Heinrich Rinck of Leopold Schefer waren typische biedermeiercomponisten en populair waren b.v. de liederen van Wilhelm Müller of Alexander Fesca.
Het Martinů Quartet (Kvarteto Martinů) is een Tsjechisch strijkkwartetensemble opgericht in 1976, oorspronkelijk onder de naam Havlák Quartet door studenten van professor Viktor Moučka aan het Conservatorium van Praag. In 1985 nam het kwartet, met goedkeuring van de Bohuslav Martinů Stichting, zijn huidige naam Martinů Quartet aan, waarmee het tekende om de kamermuziek van de Tsjechische componist Bohuslav Martinů te promoten. Het kwartet is gespecialiseerd in het werk van Tsjechische componisten als Smetana, Dvořák en Janáček, en vooral in de werken van Bohuslav Martinů. Ze treden regelmatig op tijdens het Prague Spring Festival en geven concerten in veel Europese landen, de Verenigde Staten, Canada en Japan. Het kwartet geeft ook les in kamermuziekuitvoering tijdens twee jaarlijkse kamermuziekworkshops in Tsjechië, die openstaan voor zowel amateur- als professionele musici. De leden zijn Adéla Štajnochrová, eerste viool, Lubomír Havlák, tweede viool, Zbyněk Paďourek, altviool en Jitka Vlašánková, cello.
Josef Beneš The Complete String Quartets Martinu Quartet cd Supraphon SU43202