Ooit brachten drie broers een aubade voor een “musicien du Roi”. Het was het begin van wat een indrukwekkende episode zou worden in de Franse muziekgeschiedenis. De Couperins, de familienaam van die drie broers, gaven als organisten in verschillende kerken in Parijs, sonoor gestalte aan de Goddelijke devotie van hun tijd. Subliem.
In de regio Île-de-France dragen de mooie dorpen, prachtige dubbele namen die kunnen doorgaan voor namen van exquise sausen uit de Franse Haute Cuisine of die toch minstens uit een Frans gedicht zouden kunnen komen: Verneuil-l’Étang, Fontenay-Trésigny, Rozay-en-Brie, Ozouer-le-Voulgis of Bernay-Vilbert. In het département de Seine-et-Marne van deze regio heeft men o.a. zo maar eventjes vijf soorten Brie, waarbij de exclusieve Chasselas Blanc (witte druiven), destijds enkel verkrijgbaar bij Fauchon in Parijs!, gegeten worden. Net als de componistenfamilie/tijdgenoten Forqueray, waren de Couperins afkomstig uit die regio. Het waren met name Calmétiens, wat betekent, afkomstig uit het mooie, landelijke Chaumes-en-Brie.
Stamvader Charles, overleden in 1654, (grootvader van de bekende François Le Grand), was daar amateurorganist van een plaatselijk kerkje en van de Abbaye Saint-Pierre de Chaumes-en-Brie. Vandaag staat op de oorspronkelijke site van het klooster het Château de l’Abbaye uit 1883. Zijn zonen Louis (1626-1661), François,(1631-1701) en Charles (1639–1679), de vader dus van François Le Grand, maakten allen carrière in Parijs. Louis werd er bv. organist van de St. Gervais en werd organist van de jonge koning Lodewijk XIV. Ze speelden ook allemaal klavecimbel, ze componeerden allemaal en ze werden allemaal gevormd door de klavecinist voor wie ze een aubade brachten, Jacques Champion de Chambonnières (1602–1672), musicien du roi, kleinzoon van de épinettiste van drie Franse koningen en de bedenker van de ”style brisé” (naar het voorbeeld van de luit) aan het klavecimbel. Luister misschien voor de gelegenheid ook eens naar de prachtige cd van Skip Sempé, Chambonnières, Pièces de clavecin, Harmonia Mundi, 77210, 1992.
Louis Couperin (1626-1661) uit Chaumes-en-Brie, de oom van de beroemde François Couperin, was klerk in Chaumes en later in het nabijgelegen Beauvoir. In 1650 of 1651 brachten de broers Louis, François (bijgenaamd l’Ancien) en Charles Couperin, met enkele vrienden, een serenade in het kasteel van Chambonnières op de naamdag van diens bewoner, de componist Jacques Champion de Chambonnières (foto), de grondlegger van de Franse klavecimbel school. Die was gecharmeerd en introduceerde de violist en componist van het werk, Louis, in Parijs aan het hof.
Het is waarschijnlijk dat de Chambonnières, Louis Couperins leraar was. Louis Couperin vestigde zijn naam als componist met zijn vele klavecimbelwerken. De meeste van die composities zijn bewaard gebleven in het zogenaamd Bauyn-manuscript, deels in de universiteitsbibliotheek van Berkeley/Californië, en deels in het bezit van de Bibliothèque Nationale in Parijs. Het manuscript is samen met het Parville manuscript en het Manuscrit de Mademoiselle de la Pierre, de belangrijkste verzameling van 17de-eeuwse, Franse klavecimbelmuziek. Het manuscript uit de tweede helft van de 17de eeuw, was oorspronkelijk in het bezit van André Bauyn, chevalier, seigneur de Bersan, van waar de naam. In zijn klavecimbelwerken met de vele versieringen en de typische ‘style brisé’, gaf Louis Couperin niet alleen blijk van groot vakmanschap, hij onderscheidde zich ook, vooral in zijn passacailles en chaconnes, door zijn originele, onverwachte akkoorden, muzikale verrassingen en buitengewone melodielijnen en cadensen, die nog steeds uitzonderlijk en modern klinken.
De werken kunnen door de uitvoerder volgens hun toonaard, tot suites of “Ordres” gegroepeerd worden. De bewegingen, veelal gestileerde dansvormen, worden vooraf gegaan door een “prélude non mésuré” (zonder maatstrepen). In de loop van de 17de eeuw, verving het klavecimbel nl. stilaan de luit en nam het klavecimbel een aantal speeltechnieken van de luit over, zoals gebroken akkoorden (‘le style luthé’ of ‘brisé’). De eerste “préludes non mesurés” verschenen rond 1650, en waren van de hand van Louis Couperin. Zijn préludes werden genoteerd in notengroepjes, verbonden door langgerekte, golvende rondingen. Ook Nicolas Lebègue noteerde met behulp van verschillende notenwaarden zijn ongemeten preludes. In zijn boek met klavecimbelstukken, gepubliceerd in 1677, werden de eerste ongemeten preludes gedrukt, deze van Louis Couperin bleven manuscripten. Louis Couperin, de oom van François (le Grand) bekleedt een speciale plaats in het Frans repertoire voor klavecimbel. Uit zijn korte carrière bleven twee reeksen composities voor dit instrument over, een vijftiental preludes en ongeveer honderd dansen, alle korte miniaturen, maar van een complexiteit, Johann Sebastian Bach waardig. Aangaande de ordening van de stukken zijn er geen indicaties. Christophe Rousset, Davitt Moroney en Gustav Leonhardt hebben een referentie-interpretatie van deze suites achtergelaten.
François Couperin (1668-1733), “Le Grand”, componeerde klavecimbelmuziek, orgelmuziek, religieuze en wereldlijke, vocale muziek en kamermuziek. Daarnaast schreef hij “L’Art de toucher le clavecin” en “Règles pour l’accompagnement”. Hij is de muziekgeschiedenis ingegaan als de componist van de Concerts royaux en van Les Goûts réünies. Tot de orgelcomposities van François Couperin behoren twee missen “à l’usage ordinaire des paroisses”.
Armand-Louis Couperin (1727–1789) was organist van de Saint-Gervais en was gehuwd met Elisabeth-Antoinette Blanchet, de dochter van de klavecimbelbouwer François-Étienne Blanchet. Samen met zijn vrouw en hun drie kinderen (die allen musici zouden worden, Pierre-Louis, Gervais-François en Antoinette-Victoire), leidde hij een klein familiebedrijf dat instond voor de orgelmuziek van Saint-Gervais, Saint-Barthémely, Saint-Jean-en-Grève, het klooster van de Carmes-Billettes, de Notre-Dame en de Sainte-Chapelle in Parijs. In de loop van de 18de eeuw klonken bij wijze van spreken van alle uithoeken, de orgelklanken van de Couperins over Parijs. Armand-Louis Couperin werd beschouwd als één van de beste musici van zijn tijd. Zijn composities, hoewel weinig bekend vandaag, leveren ons waardevolle bewijzen van de schittering van de Franse klavecimbel school en de vaardigheden van een van de meest virtuoze vertegenwoordigers ervan. Zijn collega aan de Notre-Dame was Claude Balbastre. Door de vele verplichtingen moest Armand-Louis worden bijgestaan door leden van zijn familie, zijn vrouw, zelf een uitstekende musicus, of een van zijn kinderen. De Couperins waren meer dan twee eeuwen orgeltitularis van deze kerk, van Louis, rond 1650, tot zijn nazaat, Céleste-Thérèse, die overleed in 1860. Haar opvolger zou haar zoon Pierre-Louis Couperin zijn, die echter in hetzelfde jaar overleed als zijn vader. De functie ging daarom naar de jongste zoon, Gervais-François.
Armand-Louis had bij hem thuis o.a. een orgel, een regaal, twee klavecimbels, een Engels pianoforte, een clavichord, een cello, en drie violen. Naast muziek was hij een liefhebber van boeken. Hij bezat nl. een bibliotheek met 885 boeken. Armand-Louis overleed per ongeluk op 2 februari 1789, nadat hij vertrappeld werd door een los geslagen paard, terwijl hij op weg was van de Sainte-Chapelle naar Saint-Gervais.
De Franse klavecinist en organist, Benjamin Alard (°1985) uit Rouen, speelde vanaf zijn zeven jaar piano, om vervolgens orgel te studeren aan het Conservatorium van Rouen bij Louis Thiry en François Ménissier. Klavecimbel studeerde hij verder in Lisieux bij Elisabeth Joyé en in Parijs. Hij trok vervolgens naar de Schola Cantorum Basiliensis, waar hij studeerde bij Jean-Claude Zehnder (orgel) en Andrea Marcon (klavecimbel). Hij behaalde er zijn einddiploma’s in 2006 met felicitaties vanwege de jury die werd voorgezeten door Gustav Leonhardt. Pas 19, behaalde hij in 2004 de Eerste prijs van het internationaal klavecimbelconcours in het kader van het Festival Musica Antiqua in Brugge. In 2005 werd hij titularis van het nieuwe Bachorgel Bernard Aubertin in de kerk van Saint-Louis-en-l’Île in Parijs (ingespeeld in 2005 door Michel Chapuis). In 2007 won hij ook nog de Eerste prijs in het orgelconcours van Freiberg. Alard wordt beschouwd als een van de meest getalenteerde klavecinisten van zijn generatie en speelde op prestigieuze festivals. Hij trad op met onder meer La Petite Bande (dir. Sigiswald Kuijken), Capriccio Stravagante (dir. Skip Sempé), Venice Baroque Orchestra (dir. Andrea Marcon), Il Gardellino (dir. Marcel Ponseele).
The Couperin Family Benjamin Allard cd Marchvivo MV007