Giuseppe Corsi, bekend als Celani, actief in de tweede helft van de 17de eeuw, was een van de belangrijkste componisten van de Romeinse school. Vanwege zijn functies in belangrijke Italiaanse kerken was en bleef hij vooral bekend om zijn missen, motetten en oratoria. Deze nieuwe opname bevat weliswaar wereldlijke cantates voor bas solo en basso continuo, voornamelijk gebaseerd op de Griekse mythologie.
Na zijn studies in Rome bij Giacomo Carissimi, werd Corsi Maestro di Cappella in Gallese (familie Altemps), Città di Castello (Cattedrale di S. Florido), Napels (familie Montalto), Rome (enkele belangrijke kerken), en verder in Loreto, Ancona en Parma. Door de inquisitie beschuldigd van het ‘ontmaagden’ van een oude vrijster, werd hij op bevel van paus Innocentius XI, gemarteld en een paar jaar gevangengezet in het Albornoz-fort van Narni. Er is weinig bekend over de afkomst van Corsi, hoewel zijn familie volgens historicus Pietro Antonio Corsignani behoorde tot de adellijke tak van de familie Evangelisti Corsi. Geboren in Abruzzo, verhuisde hij al snel naar Rome om zijn muzikale studies te volgen, waar hij werkte als maestro di cappella in verschillende kathedralen en basilieken in de Italiaanse hoofdstad en daarbuiten. Later, tijdens zijn ballingschap uit de pauselijke staat, had Corsi Perti als zijn leerling, die later verschillende van diens heilige composities dirigeerde.
Corsi’s catalogus met werken omvat ongeveer 23 seculiere composities, waaronder cantates voor één stem en basso continuo. Zijn cantate, “Dalle balze sicane”, gaat over de mythologische reus Enceladus die, nadat hij door Athene in de Etna is gestort, Jupiter aanroept om de verontwaardiging tegen hem te bedaren: de bittere kwellingen van de reus, gecombineerd met het geschreeuw en gesis van de zielen van de onderwereld, zal de aarde doen beven en provoceren, “met diepe donder” en “met vuur”, het ontwaken van de vulkaan. Corsi was nl. een meester in het oproepen van dit drama in levendige en realistische toonschilderingen met gedurfde dissonanten. De ’tegenslagen’ en ‘verdriet’ van de liefde van het personage in Cruda legge del mio fato (TriCo 57) vinden analogieën met die van de componist. De eerste aria in deze cantate is rijk aan complexe enharmonischen, sterk uitgebreid en gevarieerd in de herhaling, wanneer de stem zich bezighoudt met moeilijke bravoure-passages. De cantate Abbandonato e solo (TriCo 49) begint met een heuse monoloog van de Romeinse keizer Nero, gekweld door zijn geesten uit het verleden. De cantate op dit album van Giacomo Antonio Perti (1661–1756), Pompe, voi che ascondete, wordt weliswaar toegeschreven aan Corsi’s favoriete leerling, maar is in feite nog steeds van onbewezen auteurschap.
De violist, Giovanni Battista Vitali (1632-1692), geboren in Bologna, was vice-Maestri di capella aan het hof van de familie Este in Modena. De periode tussen 1680 en 1685, was zijn meest productieve tijd. Hij werd in 1684, gepromoveerd tot maestro di capella en werd opgevolgd door de opera-componist Antonio Giannettini (1648-1721) in 1686. Zijn laatste twee publicaties, Artificii Musicali, op. 13 (1689), en de postuum gepubliceerde Sonate da camera, op. 14 (1692), heeft hij waarschijnlijk gecomponeerd toen hij geen officiële positie meer bekleedde. Toch waren beide publicaties nog gewijd aan de leden van de Este familie. Het is mogelijk dat Giuseppe Corsi, Giovanni Battista Vitali ontmoette. De twee componisten namen in 1685 trouwens deel aan het beroemd dispuut over parallelle kwinten in Arcangelo Corelli’s Sonate op.2 nr.3. De bas van de vioolfamilie, waarop Vitali een virtuoos was, was wijdverspreid dankzij de Este-patronage van hertog Francesco I. Het instrument werd violone of bas genoemd en zou spoedig evolueren naar de cello.
Op deze cd ontdekt u ook muziek van Giacomo Antonio Perti (1661-1756) (foto), een leerling van Corsi, vooral actief in Bologna, waar hij zestig jaar kapelmeester was. Perti werd geboren in Bologna. Hij begon al vroeg met zijn muziekstudie, leerde klavecimbel en viool spelen, en later studeerde hij contrapunt. Toen hij 17 jaar was, had hij al vele werken geschreven waaronder een motet en een gedeelte van het Magnificat. In 1678 schreef hij zijn eerste opera en oratorium. Tijdens een verblijf in Parma, waar hij studeerde bij Giuseppe Corsi da Celano, vormde zich zijn gewijde muziekstijl. De meeste van zijn psalmen geschreven tussen de jaren 1680 en 1690 tonen de grote invloed van zijn leermeester Corsi da Celano. Later ging hij naar Venetië, waarschijnlijk voor de productie van een van zijn opera’s. In 1690 werd hij benoemd tot kapelmeester aan San Pietro, ter vervanging van zijn oom Lorenzo Perti. In 1696 werd hij kapelmeester van een andere Bolognese kerk, San Petronio. Hij volgde daar Giovanni Paolo Colonna op die een jaar daarvoor was overleden. Hij bleef daar precies zestig jaar werken, tot aan zijn dood op 95-jarige leeftijd.
Perti was een vruchtbaar componist van opera’s en oratoria. De erkenning kwam niet alleen door andere componisten, maar ook van aristocraten en keizers, met inbegrip van Ferdinando de Medici (een van de laatste van de Medici) en de keizers Leopold I en Karel VI. Perti werd nl. zeer gewaardeerd om zijn religieuze muziek en zijn opera’s. Veel van zijn opera’s stonden trouwens onder invloed van Francesco Cavalli, Antonio Cesti en Luigi Rossi. Perti was de leraar van Giuseppe Torelli en Giovanni Battista Martini. Alles prachtig gezongen door Mauro Borgiono, een van de meest prominente, jonge baritons van dit moment, die als specialist van Oude Muziek, samenwerkte met Jordi Savall, Rinaldo Alessandrini en Diego Fasolis. Warm aanbevolen.
Corsi Bass Cantatas Mauro Borgioni (baritone), Romabarocca Ensemble, Lorenzo Tozzi cd Brilliant Classics 96693