Vier vocale solisten, een spreker, het Gutenberg-Kammerchor en het Neumeyer Consort o.l.v. Felix Koch, verrassen met een “nieuwe” passie van Johan Sebastian Bach. Op basis van beschikbaar materiaal, slaagden muziekwetenschappers er in, om Bachs verloren gewaande Passie, te reconstrueren. Heel bijzonder. Magnifiek!
Bach zou vijf passies hebben gecomponeerd, maar alleen de Johannes en Mattheus- passies bleven bewaard. Er ontbreekt met name een Markus-passie, maar waarvan het libretto bewaard bleef, zodat gedeeltelijke reconstructies reeds werden gemaakt. Er is ook een Lukas-passie gecomponeerd rond 1730, die deels bewaard is in het handschrift van Bach. De hedendaagse muziekwetenschap gaat er echter van uit dat dit Bachs kopie is van het werk van een andere componist. De Lukas-passie is een oratorium passie, die eerder aan Bach werd toegeschreven en daarom in Bachs Werke Verzeichnis het nummer 246 kreeg. Onderzoek veronderstelt nu dat het werk grotendeels niet door Bach zelf was gecomponeerd, en daarom wordt het vandaag als apocrief beschouwd. Het vijfde werk was waarschijnlijk een variant van zijn Matthäus-passie.
De muziek van de Markus-passie is verloren gegaan, maar Picanders tekst en de gebruikte liedteksten van de koralen, zijn bewaard gebleven. Terwijl het libretto van Picander, volledig bewaard bleef in een verzameling poëzie, wordt de muziek als verloren beschouwd. De Markus-passie ging in première op Goede Vrijdag op 23 maart 1731 in Leipzig. Ondertussen is aangetoond dat Bach deze passie zelf ten minste eenmaal uitvoerde, nl. op Goede Vrijdag 1744, weliswaar in een herziene versie. Naast de aanpassing van kleinere passages, voegde hij nog twee aria’s toe.
Hoewel de muziek verloren is gegaan, kan het werk tot op zekere hoogte worden gereconstrueerd door het volledig bewaarde libretto van de vroege versies van 1731 en de latere versie van 1744. In tegenstelling tot Bachs andere twee authentieke overlevende passies, was de Markus-passie waarschijnlijk een parodie. Dit betekent dat Bach bepaalde bewegingen uit eerder gecomponeerde werken opnieuw gebruikte, bv. uit de cantaten “Widerstehe doch der Sünde”, BWV 54 en “Laß Fürstin, laß noch einen Strahl”, BWV 198. Twee koren van de Markus-passie zijn mogelijks opnieuw gebruikt in zijn Kerstoratorium, nl. het “Hirtenchor” in het derde deel en het “Spottchor” in het vijfde deel. Er zijn weliswaar nog enkele aria’s die tijdens reconstructies uit andere Bach-werken worden gehaald. De recitatieven zijn ook verdwenen, zodat bij sommige reconstructies de recitatieven uit Markus-passies van andere componisten worden gebruikt, bv. deze van Reinhard Keiser. Bach voerde die passie nl. minstens tweemaal zelf uit.
Bachs Markus-passie werd reeds herhaalde keren gereconstrueerd. Onder de ongeveer tien reconstructies waren deze van Diethard Hellmann (1964/1976), Gustav Adolf Theill (1978), Andor Gomme (1997), Rudolf Kelber (1998), Ton Koopman (1999), Johannes Koch (1999, op basis van Hellmans versie uit 1976), Alexander Ferdinand Grychtolik (in 2007 volgens de tekst van de vroege versie van 1731, en in 2010, de eerste publicatie van de tekst van de late versie), en Jörn Boysen (2010). Zij pasten daarbij de zogenaamde parodietechniek toe. Ten tijde van Bach was het gebruikelijk om de muziek van aria’s, koren en koralen te hergebruiken, te parodiëren. Bach zelf parodieerde regelmatig, vooral uit zijn wereldlijke cantaten met een niet-religieus thema die vaak gecomponeerd werden voor bijzondere gelegenheden, zoals een prinselijke geboorte of een koninklijk huwelijk. Aria’s en koren gebruikte hij dan op een andere tekst, opnieuw in zijn kerkcantaten. Ook publiceerde Andreas Fischer in 2016 een reconstructie volgens de parodie procedure van Bach, waarbij hij alle ontbrekende delen, aria’s en koralen, maar ook de recitatieven, uit cantaten van Bach haalde. Muziek uit de twee bekende passies van Bach gebruikte hij niet. De versie van Fischer gebruikte overigens enkel en alleen muziek van Bach.
De tekst van de recitatieven is afkomstig uit, de hoofdstukken 14 en 15 van het Evangelie volgens Marcus. De bewaard gebleven teksten van de koralen en aria’s, werden geschreven door Bachs vaste tekstschrijver, Christian Friedrich Henrici (pseudoniem Picander). Daarnaast verwerkte Bach in de Markus-passie relatief minder aria’s en veel meer koralen dan in zijn Johannes- en Matthäus-passie. Daarom wordt verondersteld dat Bach in zijn oorspronkelijke Markus-passie, een aantal koraalfantasieën voor solozang of koor, met uitgewerkte instrumentale partijen opnam.
Bij de reconstructies werden uit ander werk van Bach, aria’s en koren gezocht, die qua melodie en structuur op de overgeleverde tekst pasten. Muziekwetenschappers hebben op grond van tekstvergelijkingen, de conclusie getrokken dat de aria’s en koren van de Markus-passie te vinden moeten zijn in de cantate BWV 198 “Laß Fürstin, laß noch einen Strahl”, de Trauerode voor keurvorstin Christiane Eberhardine von Brandenburg-Bayreuth uit 1727. Dit leidde tot verschillende reconstructies op basis van deze cantate. De reconstructie van Ton Koopman toonde weliswaar aan dat het ook mogelijk is delen uit heel andere cantates te gebruiken, o.a. uit “Es ist nichts Gesundes an meinem Leibe” (BWV 25) en uit “Siehe zu, daß deine Gottesfurcht nicht Heuchelei sei” (BWV 179).
Een probleem bij de reconstructie was bovendien dat Bach de recitatieven nooit parodieerde. De melodielijnen van de recitatieven uit Bachs cantaten waren zozeer toegespitst op de teksten, dat het niet mogelijk is om ze voor de Markus-passie te gebruiken. Op verschillende manieren is geprobeerd hiervoor een oplossing te vinden. Koopman bv., besloot zelf recitatieven in de stijl van Bach te componeren. Andere bewerkers gebruikten recitatieven uit de Markus-passie van Bachs tijdgenoot Reinhard Keiser, een werk dat Bach eigenhandig kopieerde, of lieten de evangelietekst declameren door een spreekstem, zoals hier gebeurt.
Een eerste versie als passie-cantate zonder evangelist, werd al in 1964 gepresenteerd door Diethard Hellmann, die sinds 1955 cantor van de Christuskirche in Mainz was, en vanaf 1973, dirigent van het Collegium musicum van de universiteit van Mainz. Gedurende 250 jaar konden de reconstructies van de Markus-passie alleen worden gebaseerd op het libretto uit 1731, tot de musicologe Tatjana Schabalina, in 2009, in de Russische nationale bibliotheek in Sint-Petersburg, het libretto ontdekte van een tweede uitvoering uit 1744. Hier werden de oorspronkelijke zes aria’s van de passie uitgebreid met twee extra aria’s. Het is deze versie uit 1744 die voor deze uitvoering hier voor het eerst gereconstrueerd werd. Op basis van de Hellmann/Glöckner-versie is deze uitgebreide reconstructie speciaal voor het ensemble gerealiseerd door de musicoloog Karl Böhmer. De ontbrekende delen haalde men uit de versie van Picander uit 1731, die Bach voor zijn originele compositie gebruikte.
Het resultaat is een passie bestaande uit twee delen van elk 25 nummers, zijnde een openingskoor en een slotkoor, 16 devote koralen, acht heerlijk mooie aria’s met concertante, instrumentale solo partijen (luister bvb. naar de nrs. 9 en 13 van het eerste deel), en de hier door Wolfgang Vater gebrachte, gesproken teksten van de evangelist. U hoort heerlijk mooie solo stemmen en een authentiek, luthers klinkend koor, in combinatie met een perfecte, egale, instrumentale klank. De uitvoerders zijn de sopraan Jasmin Hörner, de altus Julien Freymuth, de tenor Georg Poplutz en de bas Christian Wagner. Het Neumeyer Consort o.l.v. de cellist Felix Koch klinkt overheerlijk.Warm aanbevolen. Niet te missen!
Johann Sebastian Bach Markus-Passion nach BWV 247 (1744) Jasmin Hörner Julien Freymuth Georg Poplutz Christian Wagner Gutenberg-Kammerchor Neumeyer Consort Felix Koch 2 cd Christophorus CHR 77423