De Historia der Auferstehung Jesu Christi, of Auferstehungshistorie, was het eerste oratoriumwerk van Heinrich Schütz en werd voor het eerst uitgevoerd in 1623 tijdens de Vespers van de derde dag van Pasen in de Schlosskapelle in Dresden. Hoewel de oorspronkelijke titel spreekt over de “vreugdevolle en overwinnende opstanding”,” is het een rustig en geconcentreerd werk met een verfijnde dramaturgie waarin de paasjubilatie pas langzaam doorbreekt. Schütz legde het onuitsprekelijke en de mysterieuze aard van het idee van de opstanding, op indrukwekkende wijze vast in zijn muziek.
Naast het motet, Surrexit pastor bonus SWV 469 en de Historie van Schütz, koos men voor de Sinfonia “Da Pacem” van Franz Tunder (1614-1667) en voor het Choralkonzert, “Halleluja – Christ ist erstanden” van Michael Praetorius (1571-1621). De Auferstehungshistorie werd aangevuld met 4 sinfonia’s uit Schütz’ motet, “O bone Jesu, fili Mariae”, SWV 471.
De organist uit Lübeck, Franz Tunder, werkte van 1632 tot 1641 in het kasteel van Gottorf als Hoforganist bij Frederik III van Sleeswijk-Holstein-Gottorp. Daarna werd hij de organist van de Marienkirche in Lübeck. Na zijn overlijden werd hij opgevolgd door zijn schoonzoon, Dietrich Buxtehude. Tunder startte in Lübeck met de traditie van de Abendmusiken. Het model van deze Abendmusiken was ontleend aan soortgelijke initiatieven in de Oude Kerk van Amsterdam, die onder leiding van de componist en organist, Jan Pieterszoon Sweelinck, plaatsvonden.
Lutherse muziek in Noord- en Midden Duitsland, polyfonie en het Luthers koraal, Heinrich Schütz en de geboorte van het Duits oratorium, zijn leerlingen, toonzettingen van het Lijdensverhaal en de voortzetting van de polyfone traditie, de Lutherse Missen en de ontwikkeling van het Geistliches Konzert, het zijn maar enkele begrippen uit Duitslands muziekgeschiedenis in de vroege barokperiode. De “Geschiedenis van de blijde en glorierijke opstanding van onze enige redder en verlosser Jezus Christus”, wordt beschouwd als het eerste oratorium in de Duitse taal. Stilistisch situeerde de muziek zich tussen Gabrieli en Monteverdi. De Dertigjarige Oorlog was uitgebroken in 1618, waarbij Duitsland zich in een lange periode van tragedie stortte. Het was desondanks in deze context dat Heinrich Schütz (1585-1672) zijn stralendste werken componeerde, werken die doordrongen waren van geloof en die duidelijk aansloten bij de muzikale ervaringen die hij in Italië had opgedaan.
In 1609 kon vorst Maurits van Hessen-Kassel (foto), Schütz nl. overhalen om voor twee jaar in de vrije republiek Venetië in de leer te gaan bij Giovanni Gabrieli (foto), de musicus, componist en kapelmeester van de San Marco. De studie werd door Schütz’ vorstelijke weldoener betaald. Giovanni Gabrieli was nl. bekend voor twee belangrijke technieken, contrapunt en de cori spezzati-techniek met twee of meer tegenover elkaar opgestelde ensembles van zangers en instrumentalisten. Schütz wist zijn studieverblijf in Venetië te verlengen, maar keerde uiteindelijk in 1612 naar Duitsland terug vanwege het overlijden van zijn Italiaanse leermeester. Hij sloot zijn opleiding in Venetië af met het componeren van een verzameling van wereldlijk-vocale zangstukken die als “Primo libro di Madrigali” in Venetië werden uitgegeven.
Toen Schütz zijn functie aan het hof in Dresden in 1617 op zich nam, was het de gewoonte om met Pasen, “Die Auferstehungshistorie nach den vier Evangelisten: die Auferstehung unsers Herren Jesu Christ”, de “Opstandingsgeschiedenis” uit 1573 van zijn voorganger, Antonio Scandello, uit te voeren. Schütz gaf als nieuwe Kapellmeister verschillende uitvoeringen van dit werk alvorens zelf een nieuw werk op dezelfde tekst te componeren. De historie over de opstanding van Jezus Christus, “Historia der frölichen und siegreichen Aufferstehung unsers einigen Erlösers und Seligmachers Jesu Christi”, werd relatief vroeg gecomponeerd in de lange en vruchtbare carrière van Schutz. Van zijn gepubliceerde werken dateren alleen de Italiaanse madrigalen van 1611 en de Psalmen Davids (1619). Vanuit de muziek die hij gehoord had tijdens zijn Italiaans verblijf, straalde de nieuwe theatrale wereld van Monteverdi doorheen de intense, afgemeten soberheid van Duitse strofen en antieke polyfonie. Schütz schreef bv. een rijk palet aan gamba’s voor om de vloeiende recitatie te begeleiden. De bezetting is voor een zes- tot achtstemmig koor, vier violen en orgel. Als alternatief zijn drie altviolen, een cello en een klavecimbel mogelijk als instrumenten. De tekst komt uit de “Passionsharmonie” van Johannes Bugenhagen (foto).
Hoewel van middeleeuwse oorsprong, en aanwezig in de volkstaal in de zangboeken van de late Middeleeuwen, beleefden de passieharmonieën hun hoogtijdagen tijdens de Reformatieperiode. Bijzonder invloedrijk was de “Historia des lydendes unde upstandige unses Heren Jesu Christi uth den veer Euangelisten” (Niederdeutsche Passionsharmonie) van Johannes Bugenhagen, die in vele hoog-Duitse edities werd verspreid. De Duitse theoloog en kerkhervormer, Bugenhagen (1485-1558), was als medewerker van Luther, predikant van de Stadskerk, leraar aan de Universiteit en superintendent van de Saksische Kurkreis in Wittenberg in Saksen.
De kerkverordeningen (“Kercken-Ordeninge des gantzen Pamerlandes”, “Christliche Kerken-Ordening im Lande Brunßwick Wolfenbüttelschen” en “Kirchen Ordnung der Stadt Hildesheim”), geschreven door Bugenhagen bepaalden dat de Passieharmonie op Goede Vrijdag moest worden gelezen. Door de verandering van de bijbel exegese en de vroomheid na de Verlichting, verloren de passieharmonieën echter hun belang sinds de 18de eeuw.
De meeste evangelische zangboeken behielden weliswaar als appendix tot in de 20ste eeuw, een passieharmonie, vaak geassocieerd met het verhaal van de verwoesting van de stad Jeruzalem. De “Zeven Laatste Woorden van Jezus aan het Kruis” (“Passionsandachten”), waren een onderdeel van de Passieharmonie. Een passieharmonie, ook een geschiedenis van het lijden en de dood van Jezus Christus, in het Latijn, “Summa Passionis” (samenvatting van de Passie), was een speciale vorm van een evangelieharmonie, de compilatie van de Passieverhalen van Jezus uit de vier evangeliën tot een verenigde verhaallijn. De Passieharmonie was een manier om het Passieverhaal te vertalen in kerkmuziek. Het vroegste voorbeeld was van Antoine de Longueval (1498-1525), in 1538 uitgegeven door Georg Rhau in Wittenberg.
Schütz was onnavolgbaar in de karakterisering van Jezus en degenen die de Heiland ontmoetten. De woorden van Christus werden gecomponeerd voor tenor en bas in madrigaalstijl en anderen, zoals de hogepriesters, werden behandeld met schitterend figuratief contrapunt. Daarnaast zijn er Cleophas, één van de Emmaüsgangers en zijn collega. Heinrich Schütz verwerkte de stijl van Giovanni Gabrieli, bij wie hij in Venetië studeerde, in de Lutherse kerkmuziek die hij in Dresden componeerde. De stukken, laten horen op welk een ingenieuze wijze, Schütz de concertstijl van Gabrieli heeft verwerkt. In “Weib was weinest du?”, de paasdialoog tussen Maria Magdalena en de herrezen Christus, brengen de vier stemmen een meerstemmige dialoog tussen de twee gesprekspartners. Op het moment van hun herkenning gebruikte Schütz onverwachte harmonische progressies om de verrassing van Maria te verklanken.
Heinrich Schütz Auferstehungs-Historie Ensemble Polyharmonique cd Accentus Music ACC30620