Het “Verdi Quartett” is een Duits strijkkwartet dat in 1985 in Keulen werd opgericht. Het kreeg een belangrijke artistieke impuls van het Amadeus Kwartet, bij wie het studeerde, evenals van het Sjostakovitsj Kwartet en het Melos Kwartet. Hun opnamen zijn voornamelijk gepubliceerd door Hänssler Verlag en het label cpo. De leden zijn Susanne Rabenschlag, 1ste viool, Johannes Hehrmann, 2de viool, Karin Wolf, altviool en Zoltan Paulich, cello.
Het Verdi Quartet speelde als meer dan waardige opvolgers van het Amadeus Kwartet, met succes op grote festivals in Schwetzingen, Ludwigsburg en Zermatt, het Mozart festival in Lille, het Orlando Festival in Kerkrade in Nederland en het Bach Festival in Oregon, waar ze in residentie waren. Hun nationale en internationale verbintenissen hebben het prestigieus ensemble naar vrijwel alle toonaangevende concertzalen gebracht, niet alleen in Europa, maar ook in de VS, Canada, Afrika en Zuid-Korea. Ze speelden er samen met vooraanstaande musici als Norbert Brainin, Siegmund Nissel en Martin Lovett, Bruno Giuranna, Alfredo Perl, Günter Ludwig, Rudolf Meister en Matthias Kirschnereit. Sedert 2003 heeft het Kwartet een eigen festival, ‘vielsaitig’ in Füssen, een combinatie van concerten, kamermuziek en masterclasses, evenals een symposium voor het bouwen van strijkinstrumenten.
Het Strijk Sextet nr. 1 op.18 voor twee violen, twee altviolen en twee celli, werd gecomponeerd in 1860 en in première gespeeld in Hannover door een ensemble onder leiding van Joseph Joachim. Het werd in 1862 uitgegeven door Fritz Simrock.
De contouren van de hoofdthema’s van de eerste beweging en de finale zijn vergelijkbaar. De eerste vier tonen van het cello-thema van de eerste beweging bv. zijn bijna identiek aan die van de noten twee tot vijf van de finale .In hetzelfde jaar van zijn compositie, transcribeerde Brahms de tweede beweging voor piano solo, opgedragen aan Clara Schumann.
Het ‘Strijk Sextet nr.. 2 in G, op. 36 werd gecomponeerd in de jaren 1864-1865 en werd voor het eerst uitgevoerd in Boston, Massachusetts op 11 oktober 1866. Brahms componeerde het grootste deel van deze compositie in de landelijke omgeving van Lichtental, in de buurt van Baden-Baden. Volgens de Brahms biograaf Karl Geiringer verbergt het in het eerste deel, met de tonen a-g-a-h-e, een verwijzing naar de voornaam van Agathe von Siebold, op wie Brahms toen verliefd was. Het werk wordt gekenmerkt door zijn exotisch klinkende opening van het eerste deel, innovatieve akkoordstructuren en de vele contrasten, zowel harmonisch als melodisch.
De strijkkwartetten nr. 1 in do klein en nr. 2 in la klein werden in Tutzing in Beieren, in de zomer van 1873, voltooid en samen die herfst gepubliceerd als op. 51. Ze werden opgedragen aan zijn vriend, de chirurg, Theodor Billroth. De jonge Brahms componeerde moeizaam aan zijn eerste strijkkwartetten. We weten uit een brief van Joseph Joachim dat hij in 1865 reeds aan een kwartet in do klein werkte. Vier jaar voor de publicatie echter, in 1869, weten we zeker dat de twee kwartetten compleet genoeg waren om doorgespeeld te worden, maar de componist bleef ontevreden. Jaren gingen voorbij. Nieuwe repetities vonden plaats in München, waarschijnlijk in juni 1873, en Brahms trok ten zuiden van de stad naar het klein stadje Tutzing voor een kort zomerverblijf. Daar, met de Würmsee (zoals Starnberg toen heette) en de Beierse Voor alpen als decor, legde hij uiteindelijk de laatste hand aan de twee kwartetten.
Hij was 40 jaar oud op het moment van publicatie. Brahms beschouwde het strijkkwartet als een bijzonder belangrijk genre. Hij vernietigde naar verluidt wel twintig strijkkwartetten voor hij de twee op. 51 kwartetten publiceerde. Ten minste één van de kwartetten (nummer 1 in do klein) was al in 1865 voltooid maar Brahms bleef het bijna een decennium lang herzien.
Toen hij in 1869 zijn moeizame werkwijze verklaarde aan een uitgever, schreef Brahms dat, terwijl Mozart ‘destijds bijzonder veel moeite’ had met het componeren van zijn zes ‘mooie’ Haydn-kwartetten, hij van plan was ‘zijn uiterste best te doen om een of twee redelijk fatsoenlijke exemplaren af te leveren. Volgens zijn vriend Max Kalbeck stond Brahms erop eerst een privé uitvoering van de op. 51 kwartetten te horen, voor ze werden gepubliceerd, waarna hij ze aanzienlijk herzag.
Tijdens het leven van Brahms was het strijkkwartet, net als de symfonie, een genre dat gedomineerd werd door de composities van Ludwig van Beethoven. Bij het kiezen van de toonaard van do klein voor de eerste van zijn kwartetten, heeft Brahms mogelijks geprobeerd zowel de erkenning als de bevrijding van Beethovens verlammende invloed te erkennen, omdat Beethoven enkele van zijn grootste en meest karakteristieke werken in die toonaard componeerde. Brahms koos trouwens ook de toonaard van do klein voor zijn Eerste symfonie.
Het strijkkwartet nr. 1 in do klein is opmerkelijk vanwege zijn organische eenheid en harmonisch verfijnde, “orkestraal geneigde” buitenste bewegingen die de meer intieme innerlijke bewegingen ondersteunen. Structureel en thematisch toont het eerste deel de invloed van Schuberts Quartettsatz, D. 703, overigens ook in do klein.
Het strijkkwartet nr. 2 in la klein, eveneens met thematische verwantschap tussen de verschillende bewegingen, alle in dezelfde hoofdtoonaard, is relatief lyrisch, hoewel het culmineert in een dramatische en voortstuwende finale waarvan de spanning voortvloeit uit een metrisch conflict tussen thema en begeleiding. De laatste beweging werd geïnspireerd door de Hongaarse volksdans, de czárdás.
De op. 51 strijkkwartetten werden respectvol maar zonder veel enthousiasme ontvangen op hun respectievelijke premières in oktober en december 1873. Hoewel de kwartetten minder populair waren dan sommige andere kamermuziek van Brahms, hielpen ze de grote maar stervende traditie van het genre, nieuw leven in te blazen. Het kwartet was als genre na Beethoven en Schubert, gestagneerd , In zijn essay “Brahms the Progressive”, prees Schönberg de kwartetten van Brahms voor hun geavanceerde harmonie en voor de ongekende volledigheid waarmee hij elke beweging vanuit een klein motief afleidde.
Het strijkkwartet nr. 3 op. 67, werd gecomponeerd in de zomer van 1875. Het werd in première gespeeld op 30 oktober 1876 in Berlijn. Brahms componeerde het werk in Ziegelhausen, in de buurt van Heidelberg, en droeg het op aan professor Theodor Wilhelm Engelmann, een amateur-cellist die Brahms had ontvangen tijdens zijn bezoek aan Utrecht. Brahms was destijds de artistiek directeur van de “Wiener Gesellschaft der Musikfreunde”. Het werk is luchthartig en opgewekt, “een nutteloos kleinigheidje”, zoals hij het zelf uitdrukte, “om het ernstig aanzien van een symfonie te vermijden”, verwijzend naar het werk aan zijn monumentale symfonie nr. 1 waaraan hij een week later zou beginnen.
De ironie van dit kwartet is dat, hoewel het kwartet is opgedragen aan Engelmann, die een cellist was, gedurende het hele kwartet, er geen melodie of thema door de cello wordt gespeeld. De violen spelen de thema’s en in het derde deel, het Agitato, wordt de melodie voornamelijk gespeeld door een altviool in plaats van door de cello. In een brief aan Engelmann, schreef Brahms, “Dit kwartet lijkt veel op je vrouw, erg sierlijk, maar briljant! Er zit geen cello solo in, maar een danige tedere solo voor altviool, dat je misschien van instrument wil veranderen”. Omdat Brahms de voorkeur gaf aan middenstem instrumenten zoals de hoorn, altviool en de klarinet, en hij zich bewust was van de impopulariteit van de altviool, samen met zijn eigenaardig gevoel voor humor, hoopte hij dat Engelmann van cello naar altviool zou overschakelen om meer aandacht te vragen voor de altviool.
Brahms componeerde zijn beide Strijkkwintetten voor de bezetting van een Strijkkwartet met toevoeging van een tweede altviool. Het Strijkkwintet nr. 1 in F, op. 88, werd gecomponeerd in 1882 in het mooi kuuroord Bad Ischl in Opper-Oostenrijk. Het werd voor het eerst opgevoerd tijdens een kamermuziekavond in Frankfurt-am-Main in december 1882.
Sonatevorm, een dubbele variatievorm, waarbij het eerste thema gebaseerd is op een sarabande die Brahms in 1854 schreef, terwijl het tweede thema gebaseerd is op een gavotte uit hetzelfde jaar, en een fusie van sonate en contrapuntische vormen, kenmerken deze heel bijzondere compositie. Brahms beschreef het kwintet aan Clara Schumann als “één van zijn mooiste werken”, en vertelde aan de uitgever Simrock, “Je hebt nog nooit zo’n prachtig werk van mij gehad.”
Het Strijkkwintet nr. 2 in G, op. 111, werd gepubliceerd in 1890. Het staat bekend als het “Prater-kwintet”. De openingsbeweging wordt gedomineerd door een cellosolo waarna de altviool solo vergezeld wordt van cello-pizzicato. Vervolgens wordt een spookachtig motief gepresenteerd door de altviool. Er is een stormachtig middenstuk dat doet denken aan het cellokwintet van Schubert, er is een menuet met trio, en een finale die invloeden toont van Hongaarse muziek.
Brahms componeerde zijn klarinetkwintet in 1891 voor de klarinettist Richard Mühlfeld. Op het ogenblik dat Brahms begon aan zijn klarinetkwintet waren reeds verschillende werken gecomponeerd voor dit type ensemble, nl. door Mozart, Anton Reicha, Carl Maria von Weber, Franz Krommer, Alexander Glazunov, en Heinrich Bärmann. Brahms had Mühlfeld reeds horen spelen wanneer het orkest van Meiningen onder leiding stond van Hans von Bülow. Het was weliswaar de opvolger van von Bülow, Fritz Steinbach, die in maart 1891 de aandacht trok van Brahms op het spel van die uitzonderlijke klarinettist. Brahms was danig enthousiast dat hij in de zomer van dat jaar in Bad Ischl meteen twee werken schreef voor Mühlfeld, het kwintet en een Trio voor piano, klarinet en cello in la-klein, op. 114. Brahms zou daar in 1894 nog twee klarinetsonaten aan toevoegen. Het kwintet werd in een eerste private uitvoering gespeeld op 24 november 1891 in Meiningen, door Richard Mühlfeld en het ensemble (kwartet) van Joseph Joachim. De publieke première was op 12 december 1891 in Berlijnse Singakademie. Algauw volgden uitvoeringen in Londen en Wenen. In Wenen door de klarinettist Franz Steiner en het Rosé-Quartett.
De uitvoerders zijn naast het Verdi Quartett, Hermann Voss, 2de altviool en Peter Buck, 2de cello (ex leden van het Melos Quartett), en François Benda, klarinet. Perfect samenspel, perfecte expressie en perfecte technische beheersing. Beste kwaliteit, dus. Niet te missen!
Johannes Brahms String Quartets Quintets Sextets Verdi Quartett Hermann Voss Peter Buck François Benda 4 cd Hänssler HC 16084