Deze nieuwe Franse vertaling door Alexandre Pateau van de Dreigroschenoper” (“The Threepenny Opera” of L’Opéra de Quat’sous) van Bertolt Brecht en Kurt Weill, in samenwerking met Elisabeth Hauptmann, werd geregisseerd door Thomas Ostermeier, met de groep Comédie-Française en de musici van Le Balcon, onder leiding van Maxime Pascal. De opname bevat nummers van dit baanbrekend 20ste-eeuws werk, opgenomen tijdens het festival, waaronder een niet eerder uitgebracht nummer, dat oorspronkelijk bedoeld was voor de Franse productie in 1937, maar nooit in première ging. Deze eerste coproductie van het Festival d’Aix-en-Provence/Comédie-Française, ging in juli in première op het Festival d’Aix-en-Provence.
Kurt Weill (1900-1950), de zoon van de voorzanger van de synagoge in Dessau, studeerde aan de Hochschule für Musik in Berlijn, waar hij les kreeg van o.a. Engelbert Humperdinck. In 1920 werd hij leerling van Ferruccio Busoni, die aan de Preussische Akademie der Kunste doceerde. Weill was veelzijdig. Hij was één van die componisten die evenveel hebben geëxperimenteerd met (klassieke) kunstmuziek als met populaire muziek. Gedurende de jaren ‘20 waren alle ogen gericht op Berlijn. Gedreven door een collectieve energie, vestigden kunstenaars van alle overtuigingen (schrijvers, schilders, architecten, filmregisseurs en componisten) de principes van “Nieuwe Objectiviteit” of “Nieuwe Zakelijkheid”, als toonbeeld van moderniteit. Berlijn was echter ook de stad van stakingen, armoede, repressie en de opkomst van het nazisme.
De naoorlogse sociale context droeg bij tot de rage die de hoofdstad overspoelde door cabaret, een soort veiligheidsklep voor morele en sociale bevrijding. Berlijn was hét artistiek en sociaal zenuwcentrum van de jaren twintig, een ziedende periode tussen twee wereldoorlogen. De metropool was dé culturele hoofdstad van Europa. Het was de stad waar alles mogelijk was, het meest opwindende, het meest innovatieve maar ook het gevaarlijkste. Het was het brandpunt van alle artistieke vernieuwing binnen een laatste ommekeer en klassieke muziek stond er op een keerpunt. Sommige componisten volgden de vernieuwing van de twaalftoon muziek waarbij de tonaliteit werd verlaten, terwijl anderen, zoals Kurt Weill en Hanns Eisler, in Berlijn hun politieke ideeën verplaatsten, richting een meer populistische muziek.
Kurt Weill was van 1925 tot 1950, de belangrijkste toneelcomponist van de internationale scene. Hij was uniek, vormde de theaterscène van zijn tijd, schreef in drie talen en had aan beide kanten van de Atlantische Oceaan succes. Voor de opening van het Theater am Schiffbauerdamm in Berlijn in 1926, werd Weill door Brecht (foto) gevraagd om muziek te componeren bij zijn “Dreigroschenoper”. Hun “Driestuiveropera” die in 1928 in première ging, werd hét succes van de eeuw. Nummers als “Die Moritat von Mackie Messer (“The Ballad of Mack the Knife”), de “Kanonen-Song” of “Seeräuberjenny (Pirate Jenny)”, werden wereldhits en reeds in 1931, werd het muziekdrama door G. W. Pabst verfilmd, met Jenny, vertolkt door Lotte Lenya. Als de “Threepenny Opera”, maakte het werk furore op Broadway.
Maar, in 1933 verloor Duitsland deze uitzonderlijke musicus. Zijn opera “Der Silbersee-Ein Wintermärchen” op een libretto van Georg Kaiser, en alle andere muziek van Weill, werden verboden en als “entartet” bestempeld. Bij de boekverbranding in mei 1933, gingen al zijn originelen in de vlammen op. Kurt Weill vluchtte met zijn Weense vrouw, Lotte Lenya, (eigenl. Karoline Wilhelmine Charlotte Blamauer) (1898-1981) (foto) naar Parijs, (daar componeerde hij het ballet, “Die sieben Todsünden”), en emigreerde uiteindelijk naar New York. In de V.S. werd hij een succesvolle Broadway-componist (Alvin Theater, New York, Imperial, Music Box Theater en het 46th Street Theater) met conceptueel vernieuwende werken, o.a. de musicals, “Lady in the Dark”, “The Firebrand of Florence”, (beide op tekst van Ira Gershwin), “One touch of Venus”, “Love Life” en “Lost in the Stars”, met talrijke hits.
De Driestuiversopera is een van de beroemdste muziekstukken uit de Duitse cultuur. In deze parodie op opera zijn de nummers de drijvende kracht achter de actie en bootsen de personages de burgerlijke levensstijl van het publiek na, zodat ze de periode van morele verwarring die ze doormaken beter aan de kaak kunnen stellen. Met Maxime Pascal aan het roer van een tiental multi-instrumentalisten uit Le Balcon horen we een versie gebaseerd op die van de eerste uitvoering – keihard en zo dicht mogelijk bij de enorme creatieve energie van de twee makers van het werk in de zomer van 1928 – gespeeld en gezongen door de groep van de Comedie-Francaise, die met talent alle uitdagingen aangaat. Andere bijzondere kenmerken van dit album zijn een niet eerder opgenomen nummer op een tekst van Yvette Guilbert en de door Ostermeier zelf in het Frans voorgelezen verbindingsteksten tussen de nummers. Samen geven ze een adembenemende nieuwe interpretatie van dit polymorfe werk, waarin al zijn vernietigende komische kracht wordt belichaamd.
Rolverdeling:
Celia Peachum: Véronique Vella
Jenny, dite la tripoteuse: Elsa Lepoivre
Jonathan Jeremiah Peachum: Christian Hecq
Robert, dit la découpe et Smith: Nicolas Lormeau
Brown: Benjamin Lavernhe
Birane Ba: Macheath
Lucy et la chanteuse de complaintes: Claïna Clavaron
Polly Peachum: Marie Oppert
Filch et Saul, dit Saule-pleureur: Sefa Yeboah
Matthias, dit Matt-la-mitraille: Jordan Rezgui
Jacob,dit Coco-la-pince: Cédric Eeckhout
(Foto’s: Jean-Louis Fernandez)
Weill, Brecht & Hauptmann L’Opéra de Quat’sous Comédie-Française Chœur Passerelles Le Balcon Maxime Pascal cd Alpha 1015