Ontdek op deze cd, 2 x 4 strijkers in werk van Mendelssohn en Enescu, door solisten van de Muziekkapel Koningin Elisabeth.
Eduard Rietz, die Mendelssohn vioolles gaf, werd in 1802 in Berlijn geboren als zoon van een violist in het hoforkest. Vader Rietz was zijn eerste leraar en voor zijn verdere vioolstudie ging hij naar een leerling van Viotti, Pierre Rode, die van 1814 tot 1819 in Berlijn woonde. In 1819 trad Rietz toe tot het Berlijns hoforkest en werd de dirigent tot 1825, na meningsverschillen met Spontini, die zijn positie bedreigd voelde door het succes van Webers “Der Freischütz” en de nieuwe, Duitse romantische muziek. In 1826 richtte Rietz het orkest op dat via de “Frühere Bilsesche Kapelle” o.l.v. Ludwig Ritter von Brenner (1833-1902), in 1882, de… Berliner Philharmoniker zou worden. “Ahnvater” van de Berliner Philharmoniker, was nl. Johann Ernst Benjamin Bilse (1816-1902).
In 1829 leidde Rietz het orkest bij Mendelssohns uitvoering van Bachs Matthäus-Passion, waarvoor hij en zijn jongere broer Julius, de partijen hadden gekopieerd. Deze uitvoering was de eerste uitvoering van dit meesterwerk sinds het overlijden van Bach in 1750.Het overlijden van Eduard Rietz aan tuberculose in 1832, deed Mendelssohn veel verdriet, maar hij kon later rekenen op de steun van zijn broer, Julius (foto), een cellist en assistent-dirigent in Düsseldorf. De associatie van Mendelssohn met de gebroeders Rietz was hecht. Ze speelden samen kwartetten bij de Mendelssohns thuis in Berlijn en het was voor Eduard dat Mendelssohn in 1822, zijn Vioolconcerto in re klein voor viool en strijkorkest componeerde en aan wie hij zijn Octet op. 20 (1825) en zijn Vioolsonate in fa klein op. 4 (1823) opdroeg.
Mendelssohn componeerde zijn octet als verjaardagscadeau voor Rietz. Rietz kopieerde delen uit de partituur om te gebruiken voor de première. Het strijkoctet was destijds een vrij nieuw kamermuziekgenre, waarbij het strijkkwartet nog steeds het meest bekend kamermuziekgenre was. Het genre won snel aan populariteit onder andere componisten. Toen Mendelssohn zijn octet componeerde, was het een vrij nieuw genre, en mogelijk liet hij zich inspireren door Louis Spohrs Dubbelkwartet in re klein, op. 65. Maar het dubbelkwartet van Spohr was bedoeld voor twee kwartetten die apart van elkaar speelden. Het octet van Mendelssohn was daarentegen bedoeld voor een onverdeeld ensemble met een opvallende, concerterende solopartij voor de eerste viool. In de partituur schreef Mendelssohn dat het stuk ‘door alle instrumenten gespeeld moest worden in de stijl van een symfonie’.
Het Octet voor strijkers in C majeur, op. 7 van de Roemeense componist George Enescu, voltooid in 1900, wordt samen met het Octet in F, op. 17 (1849) van Niels Gade, beschouwd als een van de meest opmerkelijke opvolgers van Mendelssohns Octet, op. 20. Na de voltooiing van zijn Tweede Vioolsonate in 1899, hield de compositie van het Octet, Enescu anderhalf jaar bezig. De complexiteit van een structuur van veertig minuten tijdens de uitvoering bezorgde hem aanzienlijke problemen, hoewel hij de uitdaging spannend vond. Nadat hij het Octet had voltooid, bood Enescu het aan Édouard Colonne aan voor uitvoering in zijn Concerts Colonne. Na vijf repetities verwijderde de impresario het echter uit het programma omdat hij het te riskant vond. De verlate première vond uiteindelijk plaats in december 1909, in de Salle des Agriculteurs in Parijs, als onderdeel van een festivalconcert van Enescu’s kamermuziekwerken in de concertreeks “Soirées d’Art”.
De uitvoerders waren de gecombineerde leden van het Géloso- en Chailley-kwartet, onder leiding van de componist. Enescu’s pianokwartet nr. 1 in D , op. 16, slechts een paar dagen eerder voltooid, en zijn Sept-chansons de Clement Marot voor tenor en piano, op. 15, gingen ook tijdens dit concert ook in première. Het Octet werd opgedragen aan André Gedalge (foto), een van Enescu’s professoren aan het Conservatorium, die de firma Enoch & Cie ervan kon overtuigen, de partituur uit te geven. De uitvoerders zijn Emmanuel Coppey, Anna Egholm, Lorenzo Gatto, Luka Ispir, Amia Janicki, Liŭ Pelliciari, Karen Su en Edoardo Zosi, viool, Benedetta Bucci, Miguel da Silva en Violaine Despeyroux, altviool, en Riana Anthony, Stefano Cerrato en Zachary Mowitz, cello.
De Belgische violist Lorenzo Gatto (1986) eindigde in 2009, op de tweede plaats in de Koningin Elisabethwedstrijd 2009. De jonge Gatto kreeg op aansturen van zijn ouders als 5-jarige les volgens de Suzuki-methode waar het speelplezier centraal staat. Daarna volgden lessen volgens een meer klassiek patroon. Op 12-jarige leeftijd schreef hij zich in aan het Koninklijk Conservatorium te Brussel, waar hij de eerste prijs viool behaalde. Nadien werd hij toegelaten tot de Muziekkapel Koningin Elisabeth. Twee jaar nadien onderscheidde hij zich met het hoger diploma. Vervolgens vervolmaakte hij zich in de klas van Augustin Dumay en Herman Krebbers. Sinds 2005 studeert hij in de klas van Boris Kuschnir aan het Conservatorium te Wenen.
Hij wordt regelmatig uitgenodigd op internationale muziekfestivals. De violist soleerde met orkesten als het BBC Philharmonic Orchestra, het Charlemagne Orchestra en het Koninklijke Kamerorkest van Wallonië. Lorenzo Gatto bespeelt een viool van Jean-Baptiste Vuillaume in bruikleen van de vzw Carlo Van Neste. In 2007 richtte hij samen met andere musici de vzw Cl4ssiK op met als doel klassieke muziek meer toegankelijk te maken voor een jong publiek. In 2009 was hij de enige Belgische laureaat in de prestigieuze Koningin Elisabethwedstrijd 2009, waar hij de tweede plaats behaalde, na Ray Chen. Tijdens de finaleweek van het concours Koningin Elisabeth vertolkte hij naast het plichtwerk de sonate nr 3 in la mineur opus 25 van George Enescu en het concerto nr 1 in re majeur opus 6 van Nicolo Paganini.
De Frans-Zwitserse violist, Miguel da Silva (1961) begon op erg prille leeftijd te studeren aan het Conservatoire National de Région de Reims, zijn geboortestad. Vervolgens studeerde hij aan het Conservatoire National Supérieur de Musique in Parijs, bij Serge Collot. Hij behaalde er de Eerste Prijs kamermuziek en altviool, die laatste met eenparigheid van stemmen en met speciale vermelding van de jury. In 1985 behaalde hij de Eerste Grote Prijs op het Concours international de musique de chambre in Parijs en werd toegelaten tot het orkest van de Opéra in Parijs. In 1987 verliet hij de Opéra de Paris, richtte met drie van zijn vrienden, het Quatuor Ysaÿe op, en vertrok naar Keulen om er te werken met het Amadeus Quartet. Tal van internationale wedstrijden (Portsmouth, Evian) waarop het kwartet de Eerste Prijs behaalde, hebben voor het Quatuor Ysaÿe het pad geëffend voor een internationale carrière, zowel in Japan als in de Verenigde Staten, alsook in Israël en in Europa.
Dit schitterende parcours kwam ten einde begin 2014, toen het kwartet zijn activiteiten ophief en zijn leden elk hun eigen parcours voortzetten. Miguel da Silva is artistiek raadgever van de Académie musicale de Villecroze en sinds september 2009, nadat hij twee seizoenen altviool en kamermuziek had onderwezen aan de Hochschule van Lübeck, werd hij als opvolger van Walter Levine, benoemd tot altviooldocent aan de Haute École de Musique de Genève en doceert hij geregeld binnen de ECMA (European Chamber Music Association) en aan de Internationale Sommerakademie van de Universität für Musik van Wenen (ISA). In 2009, vervoegde hij de Haute Ecole de Musique van Genève als altviool- en kamermuziekleraar. Miguel da Silva is in residentie altviool & kamermuziek in de Muziekkapel Koningin Elisabeth.
Felix Mendelssohn, George Enescu String Octets Lorenzo Gatto, Miguel Da Silva, Soloists from The Queen Elisabeth Music Chapel cd Fuga Libera FUG808