De schilder, Paul Gauguin (1848-1903) reisde over alle wereldzeeën naar Frankrijk, Denemarken, Panama, Martinique, Nieuw-Zeeland, Tahiti en Hiva Oa, het Frans-Polynesisch eiland in de Stille Zuidzee. Pas na zijn overlijden werd hij met zijn overtuigend krachtige en bijzonder kleurrijke schilderijen, wereldberoemd.
Kenmerkend voor het cloisonnisme, afgeleid van cloisonné, een techniek van magnifiek emailleren, waren vooral de grote heldere kleurvlakken die werden gescheiden door donkere contourlijnen met weinig tot geen perspectief. De werken, beïnvloed door het werk van Les Nabis (foto), (Pierre Bonnard, Maurice Denis, Paul Ranson, Édouard Vuillard, Ker-Xavier Roussel en Félix Vallotton (foto)), hadden daarentegen een vlakke, tweedimensionale uitstraling. “De gele Christus” (foto) van Paul Gauguin gold als het schoolvoorbeeld. Ook Louis Anquetin, Émile Bernard, Paul Sérusier, Vincent van Gogh en Meijer de Haan, schilderden in deze boeiende, nieuwe stijl.
In 1886, kwamen Gauguin, Émile Bernard en Paul Sérusier (foto) naar Pont-Aven. Zij richtten er de School van Pont-Aven op. Tot die groep behoorde ook de Nederlandse schilder Meijer de Haan, met wie hij bevriend raakte en die hij diverse malen portretteerde. Paul Gauguin kwam voor een eerste verblijf te Pont-Aven in 1886, in de Auberge Gloanec. Na zijn korte verblijf op Martinique kwam hij er terug in 1888. Op 2 oktober 1889 verhuisde hij echter naar het nabijgelegen Le Pouldu, samen met de Nederlander Jacob Meyer de Haan. Op 4 april 1891 verliet hij Le Pouldu echter weer, nu voor zijn eerste verblijf op Tahiti.
Van 1887 tot 1888, werkte Gauguin samen met zijn vriend-collega Charles Laval (1861-1894) (foto), op het Caraïbisch eiland Martinique. Beide kunstenaars droomden er nl. van een paradijselijke omgeving te vinden op het Caribisch eiland. Met schitterende kleuren en gedurfde composities weerspiegelden ze het eiland in hun schilderijen en tekeningen als een primitief en tropisch paradijs. Ze hielden daarbij vast aan hun oorspronkelijk ideaal en gingen voorbij aan de harde, dagelijkse realiteit van de gekoloniseerde wereld. Ook al was de reis naar het eiland van korte duur, het zou een beslissende periode voor hun verdere artistieke ontwikkeling worden. Gauguin schilderde er o.a. “La vie à Saint-Pierre”, “La Cueillette des fruits aux Mangos”, “La Végétation Tropicale” en “Sur la Rive du Lac en Martinique”.
“Gauguin en Laval”, lezen we, “woonden in Le Carbet tussen de nazaten van Afrikaanse slaven die door de Fransen op de suikerplantages tewerk waren gesteld totdat in 1848 de slavernij was afgeschaft. ‘Hier is het paradijs,’ jubelde Gauguin in een brief aan zijn Deense vrouw, Mette. Beneden hem was de zee met een kokospalmenstrand, boven hem groeiden alle mogelijke fruitbomen. Dit was precies zoals hij het zich had voorgesteld. Gauguin hoopte dat Mette en de kinderen zich ooit bij hem op Martinique zouden voegen.
Ze hoefde zich geen zorgen te maken, op Martinique waren ook scholen en bovendien werden ‘Europeanen op Martinique behandeld alsof ze zo zeldzaam zijn als witte merels’. Hij ving de exotische natuur van Martinique in het schilderij Martinikaans landschap. Het toont het uitzicht vanaf een uitkijkpunt aan de kust, vlak onder Saint-Pierre, waar de stad zich op haar allermooist laat zien: in de bocht van een baai en tegen de achtergrond van de vulkaan Pelée. Van de stad is op het schilderij van Gauguin bizar genoeg helemaal niets te zien. Gauguin liet achterwege wat niet in zijn beeld van het paradijs paste”.
In 1891 vertrok Gauguin naar Frans-Polynesië om te ontsnappen uit de Europese beschaving, en aan “alles wat kunstmatig en conventioneel was”. Hij had hierbij het beeld van de “nobele wilden” voor ogen (zoals beschreven door Jean-Jacques Rousseau) en wilde zich afzetten tegen de burgerlijke maatschappij. Wellicht heeft echter ook een rol gespeeld dat hij in Frankrijk als kunstenaar weinig erkenning kreeg. Hij verbleef eerst op Tahiti, dat hem echter zo tegenviel dat hij al snel verder doorreisde naar de Marquesaseilanden.
Daarvandaan heeft hij nog slechts eenmaal Frankrijk bezocht. Hij leefde samen met Paou’óura, bij wie hij een zoon genaamd Émile kreeg, geboren in 1899. Gauguin overleed in Atuona op de Marquesaseilanden (îles Marquises), op 8 mei 1903. Ook Jacques Brel sleet er zijn laatste jaren en ligt begraven op het kerkhof van Atuona, op een steenworp afstand van het graf van Gauguin. In Atuona is nu het Maison du Jouir (foto) van Paul Gauguin te bezichtigen.
Na zijn vertrek naar de tropen bereikte Gauguin de top van zijn kunstenaarschap, al bleek hij ook een vechtersbaas en een amokmaker. Maar, het prachtig kleurgebruik, de indringende blikken van de Polynesische vrouwen, die gewillig voor hem poseerden, en de geheimzinnige titels van de schilderijen, vormden weliswaar een kleurrijk contrast met bepaalde aspecten van zijn persoon.
In De Grote Gauguin Atlas volgen we deze fascinerende kunstenaar niet alleen naar al die plaatsen op de wereldbol waar hij zijn meesterwerken maakte, we reizen ook mee naar de tijd waarin hij leefde. De tijd waarin de boot van Marseille naar Tahiti er twee maanden over deed en de Eifeltoren nog maar net gebouwd was, de tijd dat de post impressionistische schilder Paul Gauguin van het symbolisme en Les Nabis in Pont-Aven, evolueerde naar het uniek cloisonnisme. Een magnifieke cultuurgeschiedenis, rijk aan historische foto’s, brieven, kaarten, afbeeldingen en schilderijen.
Nienke Denekamp schrijft voor zowel kinderen als volwassenen, maar altijd met een gevoel voor humor dat herkenbaar is voor beiden. Eerder schreef ze de Gouden Boekjes De Krantenpoes, Krantenpoes, waar was je nou? en Het zeemans-ABC.
Nienke Denekamp De Grote Gauguin Atlas 179 bladz. geïllustreerd uitg. Rubinstein Publishing BV ISBN 9789047625889