De 28-jarige, talentvolle, Britse cellist Tim Posner, winnaar van de Prix Thierry Scherz 2023, is de nieuwe aanvoerder van de cellisten van Amsterdam Sinfonietta. Op zijn debuutalbum speelt hij muziek van Bloch, Bruch en Dohnányi met het Berner Symphonieorchester en dirigent Katharina Müllner. Op het programma staat Ernest Bloch: Schelomo, Max Bruch: Kol Nidrei en Ernő Dohnányi: Konzertstück op. 12.
Na zijn studie bij Ferdinand Hiller en Carl Reinecke, componeerde de 21-jarige, joodse Max Bruch (1838-1920) uit Keulen, in 1859 zijn Strijkkwartet in do klein op. 9, gebaseerd op een eerder kwartet dat hij als 15-jarige had gecomponeerd. Bruch componeerde in Igeler Hof in Bergisch Gladbach reeds kamermuziek als jongen (een Septet in 1849 en als 9-jarige, een Lied voor de verjaardag van zijn moeder!). Hij was daarom stilistisch, begrijpelijkerwijs schatplichtig aan Beethoven, Mendelssohn en Schumann. In 1859 componeerde hij een strijkkwartet, ziedend van passie en intensiteit. Max Bruch was 80 jaar oud toen hij in 1918, besloot terug te keren naar het kamermuziekgenre van in zijn vroege jaren. Gestimuleerd door de vioolvirtuoos Willy Hess, componeerde hij in 1918, twee strijkkwintetten en in 1920, een octet, monumenten van schoonheid en harmonie, aan het einde van een tumultueus, persoonlijk leven, te midden van een westerse wereld die op instorten stond. De twee strijkkwintetten en het octet behoren tot de laatste voltooide werken van de componist, wiens gezondheid kort na de voltooiing van laatstgenoemd werk snel achteruitging. Ondanks de omstandigheden waarin ze werden gemaakt, klinken de werken eerder hoopvol dan berustend.
Kol Nidrei werd gecomponeerd in 1880, in opdracht van de Liverpool Jewish Society, waar Max Bruch het Philharmonisch Orkest dirigeerde. De melodische lijn is ontleend aan een Hebreeuws gebed. Kol Nidrei is een zielige en plechtige inleiding op de dienst van de Grote Verzoendag en vraagt Gods genade voor lichtvaardig genomen verplichtingen en vergiffenis van zonden uit het verleden en in de toekomst. Bruch, protestant van geloof, begreep niettemin de volledige diepte van deze 17e-eeuwse smeekbede, waarop de cantors vrij konden improviseren.
Schelomo: Rhapsodie Hébraïque voor cello en orkest was het laatste werk van de Joodse cyclus van componist Ernest Bloch. Schelomo (de Hebreeuwse vorm van “Solomon”), geschreven in 1915 tot 1916, ging in première op 3 mei 1917, gespeeld door cellist Hans Kindler. Artur Bodanzky dirigeerde het concert, dat plaatsvond in Carnegie Hall. Dit concert omvatte andere werken uit Blochs Joodse Cyclus , waaronder de première van Blochs werk, de Israël Symphony, die Bloch zelf dirigeerde. Three Jewish Tone Poems was ook op het concert aanwezig, maar was twee maanden eerder in Boston in première gegaan.
De cyclus verwijst naar een reeks composities van Bloch (foto) waarin hij zijn muzikale identiteit probeerde te vinden. Dit was Blochs manier om uitdrukking te geven aan zijn persoonlijke opvatting en interpretatie van wat hij vond dat Joodse muziek zou moeten zijn, aangezien de Joodse nationale staat in de meest strikte zin nog gevormd moest worden op het moment dat deze bijbels geïnspireerde werken werden geschreven. Deze werken omvatten: Drie Joodse Toongedichten (1913), Prelude en Psalmen 114 en 137 voor sopraan en orkest (1912–1914), Psalm 22 voor bariton en orkest (1914), Israël: Symfonie met stemmen (1912–1916) en Schelomo: Rhapsodie Hébraïque voor cello en orkest (1916).
Schelomo was het laatste werk dat Bloch voltooide voordat hij in 1916 naar Amerika kwam. Aanvankelijk opgevat als een vocaal werk met de tekst uit het Boek van Prediker, kwam de componist in de problemen om te beslissen welke taal hij moest gebruiken. Er vond een toevallige ontmoeting plaats tussen Bloch en cellist Alexandre Barjansky, die indruk maakte op Bloch met zijn beheersing van het instrument, dat de sombere vocale kwaliteit had die hij voor Schelomo voor ogen had. Het woord Schelomo, gebruikt de cello om de waardige stem van koning Salomo weer te geven. Hoewel Bloch voor deze compositie wel inspiratie uit de Bijbel zocht, was het in plaats daarvan een wassen beeldje van koning Salomon, gemaakt door Katherina Barjansky, echtgenote van Blochs vriend, cellist Alexandre Barjansky, aan wie het werk was opgedragen.
Bloch vertelt over het werk uit 1932, dat hij omschrijft als ‘psychoanalyse’ van zijn onbewuste creatieve proces, waarbij hij stelt dat de solocello in Schelomo de incarnatie is van koning Salomon en dat het orkest de wereld om hem heen vertegenwoordigt, evenals zijn ervaringen in leven. Daarnaast stelt hij ook dat het orkest soms de gedachten van Salomo weerspiegelt terwijl de solocello zijn woorden verwoordt.
De Hongaarse pianist, dirigent, pedagoog en componist Ernő/Ernst (von) Dohnányi (1877-1960) werd geboren in Pozsony/Pressburg, Bratislava in het huidige Slowakije. Hij leerde als jongen Johannes Brahms kennen en studeerde compositie aan de Franz Liszt-Muziekacademie in Boedapest bij Hans (eigenl.János) von Koessler, een neef van Max Reger. Hans von Koessler gaf ook les aan Zoltán Kodály, Béla Bartók en Emmerich Kálmán, de componist van de operettes “Die Csárdásfürstin” en “Gräfin Mariza”. Van 1905 tot 1915 was Dohnányi leraar piano aan het conservatorium van Berlijn en daarna aan de Franz Liszt Muziekacademie in Boedapest. Van 1919 tot 1944 dirigeerde hij de Filharmonie in Boedapest en in 1931 werd hij chef-dirigent van het Hongaars radio-orkest. In 1943 richtte hij het Boedapest Symfonieorkest op. Na een jaar in Argentinië, woonde en werkte hij vanaf 1948 in Miami in Florida en bestudeerde er de Amerikaanse volksmuziek.
Ernő Dohnányi was een bekend pianopedagoog. Tot zijn leerlingen behoorden de wereldberoemd geworden Géza Anda, Georg Solti, György Cziffra, zijn kleinzoon Christoph von Dohnányi, Annie Fischer en Ferenc Fricsay. Ernst von Dohnányi schreef het studieboek: “Die wichtigsten Übungen zur Erlangung einer sicheren Klaviertechnik” en een bekend geworden motto van hem was “Wo Gefahr am größten, da Pedal am nächsten”. Ernö Dohnányi voelde zich een uitgesproken Hongaarse componist. Eén van de belangrijkste werken waarin dit wordt onthuld zijn de zeven stukken die bekend staan als “Ruralia Hungarica” op. 32a. Dohnányi componeerde ze in 1923 en gaf ze een echt Hongaars tintje. Hiervoor raadpleegde hij de uitgebreide verzameling Hongaarse en Transsylvanische melodieën die net door Bartók waren uitgegeven.
Tim Posner (1995) won in 2023, de Prix Thierry Scherz op de Sommets Musicaux in Gstaad. Hij was ook de eerste (Britse) cellist die in 2018, een prijs won op de Internationale Karl Davidov wedstrijd. Tim Posner heeft als solist opgetreden met orkesten als de NDR Radiophilharmonie, Royal Philharmonic Orchestra en de London Mozart Players met onder anderen de dirigent Andrew Manze. Andere recente hoogtepunten zijn een opname van kamermuziek van Boccherini met Steven Isserlis, een opname van Cipriani Potters Concertante met het BBC National Orchestra of Wales, de IMS Open Chamber Music tournee en een recital debuut in het Concertgebouw.
Katharina Müllner (1992) begon op vijfjarige leeftijd piano en viool te spelen. Ze wilde docent muziek en psychologie worden en voltooide een lerarenopleiding aan de Musik und Kunst Privatuniversität der Stadt Wien. Daarnaast begon ze orkestdirectie te studeren bij Andreas Stoehr. Ze zong in het Chor des Wiener Singvereins en leidde tijdens haar studie koren en instrumentale ensembles, bijvoorbeeld in de Beriosaal van het Weense Konzerthaus en in de Kuppelsaal van de Technische Universiteit. Haar podiumdebuut was de operette Gasparone uit 2016 van Carl Millöcker in het Theater an der Gumpendorfer Straße in Wenen. Zij voltooide haar studie respectievelijk in 2015 en 2017. Vanaf het najaar van 2017 was ze drie seizoenen aangesteld als begeleider met dirigeertaken bij het Linz Muziektheater. Ze maakte haar debuut in Linz als muzikaal leider van de operette Eine Nacht in Venedig en dirigeerde vervolgens operettes van Millöcker en Zeller, evenals opera’s van Mozart en Cimarosa. In 2018 dirigeerde ze de première van de opera van Christian Diendorfer , gebaseerd op de roman Die Wand van Marlen Haushofer in Linz. Tegelijkertijd maakte ze gastoptredens in de operahuizen van Aken, Chemnitz en Weimar, evenals in de Weense Kameropera. Müllner werkt sinds seizoen 2020/21 als freelance dirigent. Ze regisseerde onder meer Die Zauberflöte in het Theater St. Gallen en bij de Deutsche Oper am Rhein in 2021, de operette Der Teufel auf Erden bij de Weense Volksoper in 2022 en Così fan tutte bij de Komische Oper Berlin in 2023, laatste een samenwerking met de Russische regisseur Kirill Serebrennikov .
Bloch Bruch Dohnányi Tim Posner, cello Berner Symphonieorchester Katharina Müllner, conductor cd claves 50-3079