Zes jaar na hun veelgeprezen cd gewijd aan Mendelssohns werken voor cello en piano, namen Christian Poltéra en Ronald Brautigam nu de twee cellosonates van Johannes Brahms op, twee centrale werken in het repertoire, ongetwijfeld de belangrijkste sinds deze van Beethoven.
De eerste cellosonate werd gecomponeerd tussen 1862 en 1865, toen Brahms een dertiger was. Hij leek erop gebrand de lyriek te laten horen van een instrument dat vaak wordt vergeleken met de menselijke stem. De tweede cellosonate, die 24 jaar later werd gecomponeerd, maakte meer gebruik van het bereik van de cello, vooral in het hogere register. Een gemeenschappelijk kenmerk van deze twee sonates is dat de rol van de piano nooit ondergeschikt is (Brahms was zelf een uitstekende pianist) en dat de dialoog tussen de twee instrumenten zowel onuitputtelijk als complex is. Op het programma staan ook de Fünf Stücke im Volkston van Robert Schumann, de vroege mentor van Brahms. Deze korte cyclus, gecomponeerd in de late jaren van Schumann, weerspiegelde de voorkeur van de componist voor kleine, expressieve stukken in, zoals de titel suggereert, een populair en toegankelijk idioom. Deze miniaturen ontleenden hun charme niet alleen aan de prachtige nuances van de cello, maar ook aan de ‘volksstijl’.
Brahms componeerde zijn eerste cellosonate voor de zangleraar en amateurcellist, Josef Gänsbacher. Hij nam de cellosonaten van Bernhard Romberg (1767-1841) (foto) als voorbeeld. Romberg had nog als cellist in de Kurkölnische Hofkapelle in Bonn gespeeld en er Beethoven gekend met wie hij kamermuziek speelde. In het Allegro non troppo, in mi klein, de eerste beweging van de 1ste sonate, “Sonate für Klavier und Violoncello” uit 1865, valt al meteen op dat de muziek door beiden hartstochtelijk en gedreven gespeeld is. Frasering en toonvorming zijn perfect.
Na 24 jaar componeerde Brahms een tweede sonate voor cello en piano. Deze tweede cellosonate uit 1887, een tijdgenoot van zijn derde pianotrio, werd gecomponeerd in het idyllische Thun en werd opgedragen aan de cellist Robert Hausmann (1852-1909). Hausmann speelde op een Stradivarius uit 1724. Max Bruch componeerde voor hem “Kol Nidrei” op. 47. Deze tweede sonate wordt al eens “de Symfonie onder de Cellosonaten” genoemd. Deze vierdelige sonate vergt nl. ten opzichte van de eerste sonate, heel wat anders en veel meer van de uitvoerders. De cello moet hier, zeker in het Allegro vivace van de openingsbeweging, optornen tegen de volle harmonische, orkestrale klank van de piano.
Het intiem Adagio affettuoso in Fis groot (2de beweging) met de getokkelde noten van de cello, wordt ook hier door beiden met de juiste ingetogen expressie gespeeld. Het “gespensterlich”, Schumanniaans Allegro passionato in fa klein dat op het Adagio volgt, klinkt dan weer vol verrassingen. De muziek klinkt zowel dansant als spookachtig en vergt van beide uitvoerders uitmuntende virtuositeit. Staccatospel tegenover zware, volle akkoorden wisselt af met elegisch ontroerende lyriek. Het Allegro molto van de finale is van een verrassende frisheid en lichtheid. De sfeer is opgewekt, de muziek is speels maar vergt een duivels samenspel. Syncopen, tegentijden en triolen zijn troef.
De periode tussen februari en december 1849, werd gekenmerkt door Schumanns intense, poëtische verkenning van vier instrumenten, de toen nieuwe ventielhoorn in het “Adagio en Allegro” op. 70, de klarinet in de Fantasiestücke op. 73, de hobo in de Romanzen op. 94 en de cello in de “Fünf Stücke” op.102. Hoewel hij al in april 1849, de kleine cyclus „Fünf Stücke im Volkston“ componeerde, publiceerde hij de vijf cello-stukken “Mit humor ‘Vanitas vanitatum’”, “Langsam”, “Nicht schnell, mit viel Ton zu spielen”, “Nicht zu rasch” en “Stark and markirt”, pas in 1851 als op. 102. Deze miniaturen hebben niet alleen speciale aantrekkingskracht door de prachtige cantilene van de cello, met name in het derde stuk, maar ook door Hongaarse en andere volksstijlen, die Schumann tot fijne dialogen verwerkte. Zoals de titel al aangeeft, beoogde Schumann de stilering van muziek in de zin van een denkbeeldige folklore.
Christian Poltéra, in 1977, geboren in Zürich, kreeg eerst les van de Amerikaanse-Zwitserse celliste, Nancy Chumachenco en van de Russische cellist Boris Pergamenschikow (1948-2004) en studeerde later bij Heinrich Schiff in Salzburg en Wenen. Als solist speelde hij met vooraanstaande orkesten en in 2004 werd hij bekroond met de Borletti-Buitoni Award en geselecteerd als een BBC New Generation Artist. Christian Poltéra speelt kamermuziek en samen met de Duitse violist Frank Peter Zimmermann en de Franse altist Antoine Tamestit, vormt hij een vast strijktrio, het “Trio Zimmermann”.
Christian Poltéra speelt op prestigieuze festivals en sinds 2013 is hij de artistiek leider van het kamermuziekfestival in de bergkerk Büsingen (“Kammermusiktage der Bergkirche St. Michael”). Resultaat van zijn intensieve studie van de “originele klank”, o.a. het spelen op darmsnaren, resulteerde in concerten met het Orchestre Révolutionnaire et Romantique o.l.v. Sir John Eliot Gardiner en met Concerto Köln, alsook in de opname van de complete werken voor piano en cello van Beethoven met Ronald Brautigam. Christian Poltéra is docent in Luzern en bespeelt de beroemde “Mara” cello van Antonio Stradivari uit 1711. Deze behoorde ooit toe aan Fritz Kreisler.
De Nederlandse pianist, Ronald Brautigam (1954), studeerde eerst aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam bij Jan Wijn en vervolgde zijn studie in Londen bij John Bingham en in de VS bij Rudolf Serkin. In 1984 kreeg Brautigam de hoogste onderscheiding in de Nederlandse klassieke muziek, de Nederlandse Muziekprijs. Hij treedt regelmatig in binnen- en buitenland op, met vooraanstaande orkesten, en heeft samengewerkt met de dirigenten Frans Brüggen, Riccardo Chailly, Charles Dutoit, Ed Spanjaard, Bernard Haitink, Philippe Herreweghe, Ton Koopman, Roger Norrington, Simon Rattle, Edo de Waart en Andrew Parrott. Met de klarinettist Arjan Ariëns Kappers en coloratuursopraan Dieuwke Aalbers vormde hij jarenlang het Arcturus Trio dat een divers repertoire uitvoerde. Naast de ‘moderne’ piano is hij gespecialiseerd in het klassiek repertoire. Met musici als Ton Koopman, wijlen Frans Bruggen en Melvyn Tan werkt hij samen aan het klassiek pianowerk op pianoforte. Brautigam heeft alle pianosonates van Mozart op pianoforte uitgevoerd die nu ook op cd uitgegeven zijn, alsmede alle pianosonates van Beethoven.
Brautigam ontving veel lof voor zijn reconstructie van Beethovens allereerste pianoconcert Wo04, dat Beethoven in 1784 componeerde op dertienjarige leeftijd. De reconstructie is uitgegeven door Alba Music Press. In 2010 won Brautigam de prestigieuze Midem Classical Award voor zijn opname van dit weinig bekend en vroeg werk van Beethoven. Ronald Brautigam is ook begeleider. Zo is hij een vaste muziekpartner van de violiste Isabelle van Keulen. Op deze nieuwe cd bespeelt hij een vleugel van Paul McNulty, gebouwd naar een piano van Streicher uit 1868.
Brahms Cello Sonatas Schumann Fünf Stücke im Volkston Christian Poltéra Ronald Brautigam SACD BIS2427