Mieczysław Weinberg (1919-1996), werd geboren in Polen, vluchtte voor de nazi’s en vestigde zich uiteindelijk in Moskou, waar hij meer dan 30 jaar lang Sjostakovitsj’ beste muzikale vriend was. Als componist van 26 symfonieën, zeventien strijkkwartetten en zeven opera’s, was hij ook een meester van de solosonate voor strijkinstrumenten, een genre waarmee Sjostakovitsj niet vertrouwd was en dat toen nauwelijks gecultiveerd werd in de Sovjet-Unie. Zijn vier sonates voor cello solo werden gecomponeerd tussen 1960 en 1985 en bevatten enkele van zijn meest geconcentreerde en poëtische inspiraties.
Mario Brunello is een veelzijdige en innovatieve cellist met een van de breedste repertoires, variërend van barok tot hedendaagse muziek. Na vijf albums gewijd aan de meesters van de 18e eeuw en in het bijzonder aan Bach op de cello piccolo, keert Brunello terug naar zijn dierbare “Maggini” om deze mijlpalen van de celloliteratuur uit de tweede helft van de 20e eeuw te presenteren: “Muziek die me onmiddellijk aansprak, een overweldigende kracht die onmiddellijk – wanneer je het leest, bestudeert en dan beetje bij beetje uitvoert – een betovering over je uitspreekt, zodat je bijna niet meer zonder kunt”.
De Pools-Joodse componist, Mieczysław Weinberg, geboren in Warschau als zoon van een joodse theatermuzikant, leerde zelf piano spelen en zette zijn studies voort aan het conservatorium van Warschau. Latere plannen om in de Verenigde Staten te gaan studeren werden gedwarsboomd door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Na de invasie van Polen vluchtte Weinberg eerst naar Minsk, waar hij zijn eerste compositieopleiding kreeg, en vervolgens naar Tasjkent in Oezbekistan. Hij kwam in 1943 naar Moskou op voorstel van Sjostakovitsj, die de partituur van zijn eerste symfonie had bewonderd. De twee componisten werden vervolgens goede vrienden en wisselden ideeën uit over kunst en muziek.
Weinberg was een productief componist van wel 26 symfonieën, 17 strijkkwartetten, zes concerti, zeven opera’s, 28 sonates, meer dan 200 liederen, partituren voor 60 films, en theatermuziek. Maar zijn relatie met de Sovjet-ambtenaren was vaak verontrustend. Zoals veel componisten in de Sovjet-Unie, was Weinberg genoodzaakt een groot deel van zijn creatief leven te besteden aan het onderhandelen over de marges van vrijheid tussen officiële doctrine en artistieke noodzaak. In de jaren zestig en zeventig, toen de eisen voor socialistisch realisme begonnen af te nemen, kwam zijn muziek in de meest productieve fase, maar Weinbergs artistieke onafhankelijkheid liet hem nog steeds buiten alle muzikale tendensen van die tijd. Een aantal van zijn belangrijkste werken, waaronder zijn opera “Passazhirka” (“The Passenger”), werden tijdens zijn leven zelfs niet uitgevoerd.
Zijn vier sonates voor cello solo, gecomponeerd tussen 1960 en 1986, behoren zonder twijfel tot zijn beste kamermuziekwerken. Ze worden nl. gekenmerkt door diepgang en complexiteit, hun smachtende melodische bogen en levendige contrasten. Elke afzonderlijke sonate is op zijn eigen manier een meesterwerk, van de bezielde eerste tot de moderne twaalftoons vierde. De vier sonates voor cello solo zijn de boeiendste van de twaalf werken die Weinberg voor solo-strijkinstrumenten, componeerde. Ze waren, zo lijkt het, geïnspireerd door Rostropovitsj, de toegewijde van de Eerste Sonate, die zich echter later tegen Weinberg keerde, mogelijk teleurgesteld door diens weigering om zich solidair te verklaren met de steun van de cellist aan Solzjenitsyn. Hoewel de scherpte in de latere sonates soms ontmoedigend kan zijn, lijdt het geen twijfel dat ze alle vier tot de beste bijdragen aan het genre behoren, sinds Bach.
Mario Brunello (1960), geboren in Castelfranco Veneto (Treviso), studeerde bij Adriano Vendramelli (conservatorium van Venetië) en Antonio Janigro. In 1986 ontving hij de eerste prijs op de Internationale Tsjaikofski-competitie (Moskou) in de cellosectie, ex equo met Kirill Rodin. Sinds het winnen van de Tsjaikofski-competitie heeft Mario Brunello zich gevestigd als een van de belangrijkste cellisten. Brunello, een eclectische muzikant, heeft al enkele jaren interesse in de wereld van historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijken en de herontdekking van de ‘violoncello piccolo’. Dit instrument, iets kleiner dan de cello, staat tegenwoordig bekend om zijn aanwezigheid in enkele religieuze cantates van Bach, maar het werd in de 17de – en 18de eeuw, veel breder gebruikt dan het momenteel bekende repertoire doet vermoeden. In 1994 richtte Brunello het “Orchestra d’Archi Italiana” op. Brunello speelt een Maggini-cello (17de eeuw) die in de 20ste eeuw toebehoorde aan Benedetto Mazzacurati en vervolgens aan Franco Rossi, cellist van het beroemd “Quartetto Italiano”.
Mieczysław Weinberg The Four Sonatas for Solo Cello Mario Brunello cd Arcana A 559