Andrea Harrandt (Hg.) Thomas Leibnitz (Hg.), “Anton Bruckner, Der fromme Revolutionär” en Norbert Trawöger, “Bruckner! Journal einer Leidenschaft”, 2 uitgaven van Residenz Verlag.

De muziekwereld viert 200 jaar Anton Bruckner (1824-1896) en de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek presenteert hoogtepunten uit haar unieke collectie. De magnifieke catalogus voor de speciale tentoonstelling in de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek toont de grote componist als een veelzijdige persoonlijkheid, gevangen tussen tegengestelde sociale sferen en gedurfde, muzikale vernieuwing. Bruckners belangrijkste werken worden gepresenteerd in tekstbijdragen van gerenommeerde experts, evenals zijn biografie, die de diversiteit van het Oostenrijks cultureel leven in de 19e eeuw aanschouwelijk maken. De tekstbijdragen worden aangevuld met een uitgebreid beeldkatern met talrijke originele documenten, van Bruckners doopakte tot contracten, foto’s en werkschetsen. Symphony No. 8 (Bruckner) - Wikipedia

De symfonieën van Anton Bruckner (1824-1896) bezetten een unieke plaats in de muziekgeschiedenis. Bruckner bracht het classicisme van Beethoven en Brahms samen met de narratieve kracht van Wagner en schonk de symfonie als dusdanig, een nieuwe structurele, persoonlijke en emotionele reikwijdte van een uitzonderlijke intensiteit. Zijn krachtige harmonische taal en zijn indrukwekkende, koperrijke orkestratie, beïnvloed door Richard Wagner, waren vernieuwend en uniek. Bruckners massieve, orkestrale landschappen voelen aan als onstuitbare natuurkrachten, stralend, prachtig en opwindend. Het is muziek met schoonheid en kracht. Gevoelens van eerbied en ontzag worden geaccentueerd door orgelachtige sonoriteiten en stoutmoedige harmonieën. Niet verwonderlijk dat zijn eerste symfonie het publiek op de première in 1868, in Linz, verbijsterde en verwarde.Gatti & Bruckner - WAGNER & HEAVY METAL

Bruckners symfonieën vormden de ruggengraat van de laatromantische, symfonische muziek. Tot op zekere hoogte vond hij de symfonie opnieuw uit, iets dat zelfs Liszt of Wagner niet hadden aangedurfd in de nasleep van de baanbrekende meesterwerken van Beethoven, die tot dan toe werden beschouwd als het hoogtepunt en de afsluiting van het genre. Het waren Bruckner en, iets later, Johannes Brahms, die nieuwe methoden zochten en vonden, om het symfonisch genre nieuw leven in te blazen en verder te ontwikkelen. In dit opzicht was de aanpak van Bruckner geheel nieuw.De blazers mogen niet meer sproeien en de dirigent krijgt een spatscherm

Vanaf het begin vertrouwde hij op de klank van het groot orkest. In plaats van de afzonderlijke instrumentengroepen te combineren, had hij als organist, de neiging ze van elkaar te scheiden of als orgelregisters aan elkaar te koppelen. Terrasvormige dynamiek, de indrukwekkende en vaak verrassende nevenschikking van piano en forte zonder overgang, was iets dat Bruckner nl. ontleende aan orgelmuziek. Als kerkmusicus had hij nl. nauw contact met deze en andere elementen van de barokmuziek, die hij overnam in zijn symfonieën. Wat de dramaturgische ontwikkeling betreft, raadpleegde hij de deels massieve en deels charmante Grosse C-Dur Symfonie, van Franz Schubert. Het was de organische voortzetting en afwisselende, cyclische verbintenis van thema’s, die Bruckner van Schubert had geleerd, die de ongekende lengtes van zijn symfonieën verklaart.undefined

Wanneer midden jaren ’80 van de 19de eeuw, Bruckners magistrale 7de symfonie (van deze is er, net als van zijn 6de, maar één versie), een groot succes werd, raakten dirigenten en onderzoekers ook geïnteresseerd in zijn zes andere symfonieën. Maar, door de kritieken die die symfonieën helaas te verduren kregen van o.a. Eduard Hanslick en de dirigent, Hermann Levi (1839-1900) (foto), besloot Bruckner tussen 1887 en 1891, vier van zijn tot dan toe, tussen 1863 en 1881, gecomponeerde zes symfonieën, te herwerken. De kritiek op Bruckner van zowel Brahms als van vele Weense muziekrecensenten, moet worden begrepen vanuit het Brahms-Wagnerconflict, dat muzikaal Duitsland en Oostenrijk in de tweede helft van de 19de eeuw, in de ban hield. Brahms werd in de pers de hemel in geprezen als hét icoon van de traditie gebonden “absolute”, klassieke muziek.Wagner und Liszt | dieterdavidscholz.de

Wagner en Liszt stonden met hun “Neudeutsche Schule” daarentegen voor muzikale vernieuwing, voor het nieuw “Gesamtkunstwerk” als “Kunstwerk der Zukunft” van het “Bildungsbürgertum”. De term “Neudeutsche Schule” werd bedacht door Franz Brendel (foto), uitgever van het tijdschrift, “Neue Zeitschrift für Musik”. Door de vele kritieken die Bruckner diep kwetsten en waaronder hij heel erg leed, begon de complexe “Wirkungsgeschichte” van zijn symfonieën. Hij begon nl. aan “Änderungen” en “Überarbeitungen” van zijn vroegere symfonieën. Eerst zijn 4de, dan zijn 3de, vervolgens zijn 8ste, die hij op 10 maart 1890 definitief voltooide (de 2de versie dus), en twee dagen later begon hij aan de herziening van zijn lieveling, zijn “keckes Beserl” (jawel, naar eigen zeggen), zijn 1ste symfonie.Wagner, Bruckner and Wagner Tubas – BPO

Anton Bruckner staat terecht bekend als een van de grootste symfonici van de 19de eeuw, maar ook koormuziek maakte deel uit van zijn oeuvre. Hij componeerde nl. in de loop van zijn leven ongeveer 40 motetten, de vroegste, een toonzetting van Pange lingua, in ca. 1835, de laatste, Vexilla regis in 1892. Van vóór 1841, is slechts één werk van Bruckner bekend, het motet, Pange lingua in C (WAB 31. Een eerste versie van slechts 28 maten voor koor a capella, componeerde Bruckner in 1835/1836 toen hij als elfjarige jongen bij zijn neef, Johann Baptist Weiß, in Hörsching (foto) studeerde, en een tweede versie tegen het einde van zijn leven (19 april 1891).

De weinige andere werken uit deze periode in de catalogus van Renate Grasberger (1941) zijn ofwel niet van Bruckner of van twijfelachtige authenticiteit. Domine, adjuvandum me festina (“O Heer, haast u mij te helpen”; WAB 136) is met name een compositie van Johann Baptist Weiß. De vijf preludes in Es voor orgel (WAB 127 en 128) en enkele andere orgelwerken gevonden in Bruckners Orgelbuch zijn vermoedelijk transcripties van werken van Johann Baptist Weiß of van andere componisten.

Tussen oktober 1841 en september 1845, tijdens zijn verblijf als hulponderwijzer in Windhaag en Kronstorf, componeerde Bruckner achtereenvolgens drie vroege missen, de “Windhaager Messe”, de “Kronstorfer Messe” en de “Messe für den Gründonnerstag”. Tijdens zijn verblijf in Kronstorf componeerde hij ook zijn eerste naamdagcantate, “Vergißmeinnicht”, en enkele motetten. Tussen september 1845 en december 1855, tijdens zijn verblijf als organist in het Sankt Florian klooster, componeerde Bruckner motetten, een Magnificat, een Requiem en de Missa solemnis, Psalm 22 en 114, en vier naamdagcantates, “Entsagen”, de “Arneth Cantate”, de “Mayer Cantata” en “Festgesang”.Tussen december 1855 en oktober 1868 verbleef Bruckner in Linz.

Tijdens de periode van Simon Sechters lessen (van midden 1855 tot 26 maart 1861), voltooide Bruckner Psalm 146, waaraan hij tijdens zijn verblijf in Sankt Florian was begonnen. Verder componeerde hij slechts een paar kleine werken, waarvan één motet, Ave Maria (WAB 5), het eerste van drie Ave Maria’s in F voor koor-, sopraan- en alt-solisten, orgel en cello, werd in juli 1856 gecomponeerd als geschenk voor Ignaz Traumihler, de koorleider van Sankt Florian. Na afloop van Sechters lessen componeerde Bruckner twee motetten, Ave Maria (WAB 6): een werk van 51 maten, het tweede van de drie Ave Maria’s in F voor 7-stemmig koor a capella, dat Bruckner in mei 1861 componeerde om het einde van zijn lessen bij Sechter te vieren, en Afferentur regi (WAB 1), een offertorium in F voor koor en 3 trombones ad libitum, gecomponeerd in november 1861. Tot 10 juli 1863 studeerde Bruckner verder bij de cellist en dirigent, Otto Kitzler (1834-1915). Kitzler leerde Bruckner de muziek van Richard Wagner kennen.

In deze periode componeerde Bruckner het Strijkkwartet in C, zijn eerste orkestcomposities, de “Vier Orchesterstücke” (“Marsch” en “Drei Sätze für Orchester”), de Ouverture in G en de Studiesymfonie in fa klein, WAB 99, 1863, en enkele andere composities zoals de feestelijke cantate “Preiset den Herrn”, psalm 112 en “Germanenzug”. Na het einde van Kitzlers lessen componeerde Bruckner achtereenvolgens de Missen nrs. 1, 2 en 3, zijn officiële, eerste symfonie, en enkele motetten. In oktober 1896, tijdens de “Weense periode”, besteedde Bruckner de meeste tijd aan zijn symfonieën, met tussen de symfonieën nr. 5 en 6, het strijkkwintet in F, en tussen de symfonieën nr. 6 en 7, het Te Deum. Tussen zijn symfonieën nr. 8 en 9, componeerde hij in Wenen nog Psalm 150, de wereldlijke cantate, “Helgoland”, en nog enkele motetten.

Bij de viering van de 200ste verjaardag van Anton Bruckner, wijdt de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek van 21 maart 2024 tot 26 januari 2025, een tentoonstelling aan deze belangrijke componist. Dit was mogelijk door de Bruckner-collectie, die uniek is in de wereld en in 2014 werd opgenomen in het National Memory of the World Register van UNESCO en die de originele manuscripten van Bruckners belangrijkste werken bevat – zodat alle negen symfonieën in hun originele vorm voor de eerste keer kunnen worden getoond. In de nieuwe, uitgebreide tentoonstelling worden deze partituren aangevuld met objecten, die betrekking hebben op de omstandigheden van hun creatie en aan wie ze werden opgedragen.

Alle objecten die direct verband houden met Bruckner en die in de ÖNB-archieven worden bewaard (manuscripten, brieven, eerste drukken, afbeeldingen en vroege literatuur) werden gescand en via een apart webportaal voor het publiek beschikbaar gesteld. In zijn testament liet Bruckner nl. zijn belangrijkste werken na aan de toenmalige hofbibliotheek, wat gebeurde na zijn overlijden in 1896, die de basis vormde van ’s werelds grootste Brucknercollectie. Naast de handschriften worden in de muziekcollectie, maar ook in de collectie handschriften en oude drukken, talrijke brieven van en aan Anton Bruckner bewaard.

De bijzondere tentoonstelling biedt een fascinerend inzicht in de creatieve wereld van Bruckner en nodigt bezoekers uit om de culturele diepte van zijn muziek te ontdekken. Muziekliefhebbers en cultuurliefhebbers kunnen zich onderdompelen in het muzikale erfgoed van de componist en zijn unieke werken, zijn persoonlijke geschriften en zijn inspirerende levensverhaal ontdekken. Deze Bruckner-erfenis wordt sindsdien door de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek gezien als een verplichting om het bezit systematisch uit te breiden door middel van acquisities – zowel schenkingen als aankopen. In de loop van de 20ste en 21ste eeuw kwamen belangrijke voorwerpen, waaronder alternatieve versies van de symfonieën, kopieën, prenten, brieven, persoonlijke documenten en papieren uit de kring van Bruckner, in het bezit van de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek. Alle objecten met een directe verbinding met Bruckner werden ook gescand en zijn wereldwijd beschikbaar als onderdeel van het webportaal “Bruckner Digital”.

De passie van Norbert Trawöger voor Anton Bruckner greep hem reeds op achtjarige leeftijd en liet hem nooit meer los. In zijn “Bruckner! Journal einer Leidenschaft”, vertelt hij in 34 korte, originele tekstjes, enthousiast over zijn ervaringen met Bruckner en zijn muziek, waarschuwt hij voor verwarring tussen de mens en het werk, zelfs als ze in sommige opzichten verwarrend veel op elkaar lijken – en komt hij schildpadden tegen, liedjes als “Seven Nation Army”, een gevierde Rockster, drijvende orgels of een vrome extremist. Maar bovenal leidt zijn expeditie naar gigantische, symfonische proporties. Trawöger is een inspirerende verteller, legt verbindingen met het nu, deelt zijn eeuwig enthousiasme voor het wonder van muziek en herinnert ons eraan dat kunst onmisbaar is voor onze menselijkheid.

Norbert Trawöger (1971) is een Oostenrijkse fluitist, docent en schrijver en artistiek leider van het Bruckner Orchester Linz. Hij volgde een opleiding als fluitist in Wenen, Graz, Göteborg en Amsterdam en sinds 2013 is hij directeur van de Kepler Salon in Linz. Trawögler is lid geweest van de Künstlervereinigung MAERZ en bestuurslid van de Galerie Forum in Wels. Trawöger was vanaf het najaar van 2017 persoonlijk adviseur van chef-dirigent Markus Poschner en was verantwoordelijk voor de dramaturgie en communicatie van het Bruckner Orkest. Sinds maart 2019 is hij artistiek leider van het Bruckner Orkest Linz en is hij künstlerischer Leiter van de Oberösterreichischen KulturEXPO Anton Bruckner 2024.

Andrea Harrandt (red.), geboren in Wenen in 1960, is vanaf 1980 werkzaam bij het Anton Bruckner Instituut Linz, vanaf 1984 bij de ÖAW en sinds 2004 werkzaam in de ÖNB muziekcollectie. Ze heeft talrijke publicaties, vooral over Anton Bruckner en een publicatie van Bruckners brieven als onderdeel van de Bruckner volledige uitgave.

Thomas Leibnitz (red.), geboren in Wenen in 1955, was van 2002 tot 2020 directeur van de muziekcollectie van de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek. Hij is voorzitter van de Internationale Bruckner Society en heeft talrijke publicaties over Oostenrijkse muziek uit de late 19e en vroege 20e eeuw. Meest recent uitgegeven door Residenz Verlag: “Verrisse” (2022).

Andrea Harrandt (Hg.) Thomas Leibnitz (Hg.), Anton Bruckner, Der fromme Revolutionär 256 bladz. geïllustreerd Duits uitg. Residenz Verlag. ISBN 9783701735969

Norbert Trawöger, Bruckner! Journal einer Leidenschaft 157 bladz. Duits Residenz Verlag. ISBN 9783701736119

https://www.stretto.be/2022/11/01/thomas-leibnitz-verrisse-respektloses-zu-groser-musik-von-beethoven-bis-schonberg-een-aanstekelijke-uitgave-van-residenz-verlag/