Saint-Saëns, “Déjanire”, door het Orchestre Philharmonique de Monte-Carlo en het Chœur de l’Opéra de Monte-Carlo, o.l.v. Kazuki Yamada, een nieuwe uitgave (boek + 2 cd) van Bru Zane. Alweer een grandioze (her) ontdekking!

“Déjanire”, een opera in vier bedrijven op een libretto van Louis Gallet, naar “Vrouwen van Trachis” (Trachiniai), een Attische tragedie van Sophocles en “Hercules op Oeta”, toegeschreven aan Seneca, werd in 1911, gecreëerd in het theater van Monte Carlo en werd opgedragen aan Ferdinand Castelbon de Beauxhostes, organisator van het Théâtre des Arènes de Béziers.

Het verhaal van “Déjanire” begon weliswaar veel eerder, nl. in augustus 1898, toen Saint-Saëns in de Arènes de Béziers, zijn toneelmuziek voor de gelijknamige tragedie van zijn vriend en medewerker Louis Gallet in open lucht dirigeerde. Deze tragedie vertelde het verhaal van de dood van Hercules (echtgenoot van Deianira), de dramatische uitkomst van een gekwelde intriges waarin passie, geweld en jaloezie zich vermengden.

Tussen 1864 en 1920, componeerde Camille Saint-Saëns (1835-1921), 13 opera’s. Van die 13 opera’s hield helaas enkel “Samson et Dalila” repertoire. Aangaande toneelmuziek (musique de scène), componeerde Saint-Saëns, “Antigone”, (1894), “Parysatis”, (1902) en “Andromaque” (1903). De toneelmuziek bij “Parysatis” kreeg bij de première in 1902 veel bijval en bevatte heerlijke Airs de ballet. “Parysatis”, een toneelstuk naar de gelijknamige roman uit 1890, van Jane Dieulafoy (1851-1916), een spectaculair drama gebaseerd op de bloeddorstige koningin van het oude Perzië, had zijn eerste uitvoering in augustus 1902, in de paradijselijke, Zuid-Franse badplaats Béziers, niet ver ten noorden van de Spaanse grens.

Vier jaar eerder had een rijke impresario daar nl. een enorme arena verworven en omgebouwd tot een amfitheater om er een muziekfestival te organiseren. De akoestiek van het openluchttheater was zo goed dat Saint-Saëns bereid gevonden werd om het eerste Béziers-festival in te luiden met een lyrische tragedie, getiteld “Déjanire”, gebaseerd op het leven van Hercules. Dit jaarlijks festival richtte zich daarna regelmatig op zijn muziek, en de stad eerde de componist zelfs met de ‘Avenue Saint-Saëns’.

Het verhaal gaat over Deianeira, de vrouw van Herakles, die niet kan verwerken dat haar stoere gemaal met een minnares huiswaarts keert van zijn omzwervingen. Zij herinnert zich een tovermiddel, haar destijds door de valse centaur Nessos geschonken, waarmee zij volgens diens eigen woorden Herakles’ liefde kan herwinnen. Maar het middel is in werkelijkheid een boosaardig gif, dat Herakles waanzinnig maakt, hij springt in een vuurpoel om aan zijn lijden een einde te maken. Verteerd van wanhoop en wroeging slaat ook Deianeira de hand aan zichzelf.

Saint-Saëns herwerkte zijn opera en van zijn ‘oude Déjanire’, zoals hij het noemde, uit Béziers, bewaarde en versterkte hij voor zijn nieuwe partituur de koren, en hergebruikte hij fragmenten uit zijn symfonisch gedicht “La jeunesse d’Hercules uit 1877. Deze “Déjanire” ging uiteindelijk in de opera van Monte Carlo in maart 1911, in première, ter gelegenheid van een liefdadigheidsfestival, dat door het vorstendom werd georganiseerd en waar het Parijse publiek op afkwam. De opera was op de avond van de première een groot succes. De Franse première in de Opéra Garnier vond plaats in hetzelfde jaar als de opvoering in Monte Carlo, nl. in november 1911 onder leiding van André Messager. Het werk werd wel zeventien keer opgevoerd. De opera werd in 2021 in concertversie, geproduceerd in het Auditorium Rainier III in Monaco onder leiding van Kazuki Yamada.

Rolverdeling:

Kate Aldrich (Déjanire)

Anaïs Constans (Iole)

Julien Dran (Hercule)

Jérôme Boutillier (Philoctète)

Anna Dowsley (Phénice)

Saint-Saëns Déjanire Kate Aldrich Anaïs Constans Julien Dran Jérôme Boutillier Anna Dowsley Orchestre Philharmonique de Monte-Carlo, Chœur de l’Opéra de Monte-Carlo, Kazuki Yamada boek + 2 cd Bru Zane BZ1055