Het fenomenaal Chor des Bayerischen Rundfunks en het al even fenomenaal Münchner Rundfunkorchester onder leiding van Peter Dijkstra, presenteren op deze cd, Anton Bruckners Mis nr. 2 samen met vijf van zijn motetten. In “Bruckners Welt” biedt Markus Vanhoefer op een tweede cd, met talrijke muziekfragmenten , een inleiding tot deze werken en tot het leven en werk van deze geniale componist.
Naast zijn symfonieën is Anton Bruckner (foto) vooral bekend om zijn religieuze werken: de aangrijpende missen en de hartelijke a capella motetten. Op de nieuwe cd van BR-KLASSIK presenteren het Beierse Radiokoor en het Münchener Radioorkest onder leiding van Peter Dijkstra Bruckners Mis nr. 2 samen met vijf motetten en de twee korte Aequale voor drie trombones uit 1847, ter gelegenheid van het Bruckner jaar 2024. Deze huidige studio-opnames werden gemaakt naar aanleiding van het openingsconcert van het seizoen 2023/24 op 28 oktober 2023.
Anton Bruckner (1824-1896) staat bekend als een van de grootste symfonici van de 19de eeuw, maar ook koormuziek maakte een belangrijk deel uit van zijn oeuvre. Hij componeerde nl. in de loop van zijn leven ongeveer 40 motetten, de vroegste, een toonzetting van Pange lingua, in ca. 1835, de laatste, Vexilla regis in 1892. Vóór 1841 is slechts één werk van Bruckner bekend, het motet, Pange lingua in C (WAB 31. Een eerste versie van slechts 28 maten voor koor a capella, componeerde Bruckner in 1835/1836, toen hij als elfjarige jongen bij zijn neef, Johann Baptist Weiß, in Hörsching (foto) studeerde, en een tweede versie tegen het einde van zijn leven (april 1891).
De weinige andere werken uit deze periode in de catalogus van Renate Grasberger (1941) zijn ofwel niet van Bruckner of van twijfelachtige authenticiteit. Domine, adjuvandum me festina (“O Heer, haast u mij te helpen”; WAB 136) is met name een compositie van Johann Baptist Weiß. De vijf preludes in Es voor orgel (WAB 127 en 128) en enkele andere orgelwerken gevonden in Bruckners Orgelbuch, zijn vermoedelijk transcripties van werken van Johann Baptist Weiß of van andere componisten.
Tussen oktober 1841 en september 1845, componeerde Bruckner tijdens zijn verblijf als hulponderwijzer in Windhaag en Kronstorf (foto’s), achtereenvolgens drie vroege missen, de “Windhaager Messe”, de “Kronstorfer Messe” en de “Messe für den Gründonnerstag”. Tijdens zijn verblijf in Kronstorf componeerde hij ook zijn eerste naamdagcantate, “Vergißmeinnicht”, en enkele motetten. Tussen september 1845 en december 1855, tijdens zijn verblijf als organist in het Sankt Florian klooster, componeerde Bruckner motetten, een Magnificat, een Requiem en een Missa solemnis, Psalm 22 en 114, en vier naamdagcantates, “Entsagen”, de “Arneth Cantate”, de “Mayer Cantata” en “Festgesang”.
Tussen december 1855 en oktober 1868, verbleef Bruckner in Linz. Tijdens de periode van Simon Sechters lessen (van midden 1855 tot 26 maart 1861), voltooide Bruckner Psalm 146, waaraan hij tijdens zijn verblijf in Sankt Florian was begonnen. Verder componeerde hij slechts een paar kleine werken, waarvan één motet, Ave Maria (WAB 5), het eerste van drie Ave Maria’s in F voor koor-, sopraan- en alt-solisten, orgel en cello, werd in juli 1856 gecomponeerd als geschenk voor Ignaz Traumihler, de koorleider van Sankt Florian. Na afloop van Sechters lessen componeerde Bruckner twee motetten, Ave Maria (WAB 6): een werk van 51 maten, het tweede van de drie Ave Maria’s in F voor 7-stemmig koor a capella, dat Bruckner in mei 1861 componeerde om het einde van zijn lessen bij Sechter te vieren, en Afferentur regi (WAB 1), een offertorium in F voor koor en 3 trombones ad libitum, gecomponeerd in november 1861. Tot 10 juli 1863 studeerde Bruckner verder bij de cellist en dirigent, Otto Kitzler (1834-1915). Kitzler leerde Bruckner de muziek van Richard Wagner kennen.
In deze periode componeerde Bruckner het Strijkkwartet in C, zijn eerste orkestcomposities, de “Vier Orchesterstücke” (“Marsch” en “Drei Sätze für Orchester”), de Ouverture in G en de Studiesymfonie in fa klein, WAB 99, 1863, en enkele andere composities, zoals de feestelijke cantate “Preiset den Herrn”, psalm 112 en “Germanenzug”. Na het einde van Kitzlers lessen componeerde Bruckner achtereenvolgens de Missen nrs. 1, 2 en 3, zijn officiële, eerste symfonie, en enkele motetten. In oktober 1896, tijdens de “Weense periode”, besteedde Bruckner de meeste tijd aan zijn symfonieën, met tussen de symfonieën nr. 5 en 6, het strijkkwintet in F, en tussen de symfonieën nr. 6 en 7, het Te Deum. Tussen zijn symfonieën nr. 8 en 9, componeerde hij in Wenen nog Psalm 150, de wereldlijke cantate, “Helgoland”, en nog enkele motetten.
Met de première van Bruckners Mis nr. 1 in re-klein, in november 1864, in de Oude Kathedraal van Linz, en een herhalingsuitvoering in de Redoutensaal van Linz, werd de componist bekend bij een groter publiek. Bruckner componeerde het werk tussen augustus en november 1866. De mis zou in première gaan tijdens de inwijding van de votiefkapel van de Nieuwe Kathedraal, maar die weliswaar vanwege vertragingen bij de bouwwerkzaamheden pas op 29 september 1869 kon plaatsvinden.
Ook de Mis (nr. 2) in mi klein voor achtstemmig gemengd koor en blazersensemble, was een groot succes, die Bruckner omschreef als “de mooiste dag van zijn leven”. De ongebruikelijke bezetting was te danken aan de gelegenheid en de speellocatie op de bouwplaats in de open lucht (de nieuwe kapel bleek te klein voor het koor). De bijzondere spanning van het werk komt voort uit contrasten tussen archaïsch-psalmodische eensgezindheid en een strikt polyfone zinsstructuur naar Palestrina’s voorbeeld, gecombineerd met de “moderne” blazersbegeleiding in vlakke, romantisch getinte harmonie.
De première van de tweede versie van de mis (nr. 2), die tussen 1876 en 1882, grondig werd herzien, vond op 4 oktober 1885 in de Oude Kathedraal plaats in het kader van het diocesane jubileum van Linz en was opnieuw een groot succes. Bruckner stond “bij het orgel met extatische ogen gericht op het gewelf van de kathedraal en zijn lippen bewogen in stil gebed”. Gecomponeerd in 1866, voor de inhuldiging van een votiefkapel in de kathedraal van Linz, was Bruckners Mis nr. 2 een mooi voorbeeld van moderniteit vermengd met een eeuwenoude religieuze traditie, in die zin dat blaasinstrumenten in dialoog werden gebracht met een koorschriftuur, geïnspireerd door het gregoriaans.
De Mis nr. 2 werd gecomponeerd voor achtstemmig gemengd koor en blaasinstrumenten (2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 4 hoorns, 2 trompetten en 3 trombones), en was gebaseerd op de oude kerkmuziektraditie, in het bijzonder, de oude gregoriaanse zangstijl. Het Kyrie bestaat bijna geheel uit a capella zang voor acht stemmen en het Gloria eindigt met een fuga, zoals in Bruckners andere missen. In het Sanctus gebruikte Bruckner een thema uit Palestrina’s Missa Brevis. Volgens de katholieke praktijk, zoals ook in Bruckners voorafgaande “Messe für den Gründonnerstag” (1844), de Missa solemnis (1854) en de Mis nr. 1 (1864, herzien in 1876 en in 1881-1882), werden het eerste vers van het Gloria en het Credo niet gecomponeerd en moest het door de priester in het gregoriaans worden gezongen.
Bruckners spirituele motetten “Ave Maria” (WAB 6), Locus iste (WAB 23), Virga Jesse (WAB 52), Os justi (WAB 30) en Christus factus est (WAB 11) werden gekenmerkt door de katholieke kerkdienst, die voor Bruckner vanaf zijn kindertijd een thuis vormde: in 1837 werd de 13-jarige als koorknaap opgenomen in het Augustijnenklooster van St. Florian nabij Linz. Van 1848 tot 1855 werkte hij er als kloosterorganist. Zijn religiositeit en vroege invloed zorgden ervoor dat hij zichzelf aanvankelijk als kerkmuzikant zag voor hij zijn werk uitbreidde naar symfonische muziek – in wiens klankarchitectuur ook het orgel een hoorbare echo vond.
Bruckner componeerde de twee Aequali, afgeleid van “voces aequales” of gelijke stemmen (partijen), (cfr. de “Drei Equale” voor vier trombones, WoO 30 uit 1812, van Beethoven), eind januari 1847, tijdens zijn verblijf in de abdij van St. Florian (foto). Hij componeerde ze voor de begrafenis van zijn tante Rosalie. Het manuscript van de eerste Aequale (WAB 114) wordt bewaard in het archief van de abdij (Stift) van Seitenstetten (foto) in het “Mostviertel” in het zuidwestelijk deel van Neder-Oostenrijk. Het werk werd voor het eerst gepubliceerd in band II van de biografie van August Göllerich en Max Auer, “Anton Bruckner. Ein Lebens- und Schaffens-bild. 4 Bände in 9 Teilen” (1922-1837). De schets van het tweede Aequale werd later teruggevonden in het archief van de abdij van St. Florian. In de schets ontbreekt echter de partij van de bastrombone. Het werd vervolgens als addendum (WAB 149) aan de reeds uitgegeven WAB-classificatie toegevoegd. De twee Aequali werden uitgegeven in Band XXI / 14 van de Gesamtausgabe.
Tracklist:
Cd 1
Ave Maria F-Dur (Motette)
Locus iste a Deo factus est C-Dur (Graduale)
Messe Nr. 2 e-moll: Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Benedictus, Agnus Dei
Virga Jesse floruit e-moll (Graduale)
Aequale Nr. 1
Os iusti meditabitur sapientiam (Graduale)
Aequale Nr. 2
Christus factus est d-moll (Graduale)
Cd 2
Bruckners Welt – Die Messe in e-Moll (Eine Werkseinführung von Markus Vanhoefer)
Kyrie… (1. Teil: Herkunft und Selbstfindung)
Kirchenmusik im würdigen Style
Der verlästerte Herr Bruckner
Heimat und Herkunft
Lehramtsgehilfe für Trivialschulen
Orgelbank (2. Teil: Klangwelten)
Das “glückliche Naturtalent” – Bruckner auf der Orgelbank (2. Teil: Klangwelten)
Restaurierungsarbeiten
“Domine Deus, Agnus Dei, Filius patris” – Bruckner lernt Latein
Bruckner wird Student
Chormeister Bruckner (3. Teil: Religion und Lebenskrisen)
“Davids Harfe und König Saul” – Bischof Rudigier
Die Dombaustelle
“Du schwärmst wieder mal für eine!” – Bruckner ist verliebt
“Der herrlichste meiner Lebenstage”
Peter Dijkstra is een van de meest vooraanstaande koordirigenten van deze tijd. Van 2005 tot 2016, was hij artistiek leider van het Chor des Bayerischen Rundfunks, en onder zijn leiding ontwikkelde dit ensemble zich tot een internationaal gewaardeerd en veelzijdig vocaal ensemble. Van 2007 tot 2018 was Dijkstra aangesteld als chef-dirigent van het Zweeds Radiokoor, en trad daarmee in de voetsporen van de legendarische Eric Ericson. In 2019 werd hij door dit gerenommeerde koor benoemd tot Eredirigent. In september 2015 werd Dijkstra aangesteld als chef-dirigent van het Nederlands Kamerkoor en in 2018 werd hij benoemd tot eerste gastdirigent van het Groot Omroepkoor. Vanaf 2022 zal hij opnieuw de functie van artistiek leider van het Chor des Bayerischen Rundfunks bekleden.
Anton Bruckner Messe Nr. 2 in e-Moll & Motetten Bruckners Welt Eine Werkeinführung von Markus Vanhoefer Chor des Bayerischen Rundfunks Münchner Rundfunkorchester Peter Dijkstra 2 cd BR Klassik 900940