“Lully, Armide”, door Le Poème Harmonique en het Chœur de l’Opéra o.l.v. Vincent Dumestre op het label Château de Versailles Spectacles. Magistraal !

De Florentijn, Jean-Baptiste Lully, eigenl. Giovanni Battista Lulli (1632-1687), die reeds vanaf zijn 13de, in dienst was van Mademoiselle de Montpensier (la Grande Mademoiselle), componeerde tussen 1672 en 1687, 15 Tragédies-lyriques, de meeste op een libretto van Philippe Quinault. De eerste, “Les Folies d’Espagne” of “Air pour les hautbois”, componeerde hij nog samen met Marain Marais. Het onderwerp van de hier opgenomen tragedie, “Armide” uit 1686, werd ontleend aan Tasso’s “Gerusalemme liberata” uit 1581, en verklankte op meesterlijke wijze, de dramatische liefde van de tovenares Armide voor de ridder Renaud/Rinaldo.

Opera was in de loop van de 17de eeuw, zowel bij het hof als bij het muziekminnend publiek, heel populair geworden in Parijs. In 1669, werd aan de koning toestemming gevraagd tot de oprichting van een speciale voor de opera geschikte schouwburg. Deze kreeg officieel de naam Académie d’opera’s en werd in 1671 geopend. De eerste stukken die werden opgevoerd waren van Robert Cambert en Perrin. Maar Perrin moest naar de gevangenis vanwege een schuldenprobleem en Cambert kreeg al spoedig concurrentie van Lully, die in 1672 privileges van Perrin overnam en van de koning toestemming kreeg tot de oprichting van de overkoepelende “Académie Royale de Musique”, waar hij directeur van werd. In 1673 nam hij ook de privileges van Cambert over en kwam de koninklijke schouwburg volledig onder zijn beheer.

In 1672 verkreeg Jean-Baptiste Lully (1632-1687) van Louis XIV, het Privilege van de Académie Royale de Musique. Een jaar later componeerde hij zijn eerste Tragédie lyrique, “Cadmus et Hermione”, wat een overweldigend succes was. Een Tragédie lyrique of Tragédie mise en musique, was het belangrijkste operagenre aan het Franse hof van de 17de – en 18de eeuw. Het genre werd door Lully ontwikkeld uit elementen van de Franse tragedie, het komedieballet, het ballet de cour en de Italiaanse opera, en werd later stilistisch voortgezet door Rameau.

Een kwart eeuw lang regeerde Jean-Baptiste Lully als de machtigste musicus in Frankrijk, en van daaruit was zijn invloed verspreid over heel West-Europa. Die macht was vooral voelbaar in het theater, in opera en ballet, hoewel hij veel had geïmporteerd uit zijn geboorteland Italië. Hij was ook essentieel in het creëren van een nieuwe stijl van de Franse ouverture. Lully behield Italiaanse componenten als de ouverture (maar met het ‘Frans’ schema langzaam-snel-langzaam), voegde introductiemuziek voor de dansers toe, voegde instrumentale delen bijeen tot symfonieën, die sfeer of actie uitdrukten, en introduceerde enkele Italiaanse dansstijlen. Verder introduceerde hij verschillende nieuwe instrumenten in het strijkorkest zoals hout- en koperblazers, wat nieuwe muzikale mogelijkheden bood, met een specifieke instrumentatie, die werd doorgegeven aan zijn opvolgers, onder wie Rameau.

Als directeur van de muziekacademie kreeg Lully van de koning ook de bevoegdheid opera’s en gelijkaardige producties in andere schouwburgen goed- of af te keuren, waardoor hij veel invloed kon uitoefenen op het geboden repertoire. Hij beperkte het aantal musici in dienst van andere theaters en had het volledig monopolie in het Frans muziekleven, gesteund door de openlijke bewondering voor zijn werk door de Franse koning en de vele privileges die hem geschonken waren. Het publiek vond zijn werk prachtig en in 1681 werd de sur-intendant, Lully, secrétaire du roy. Het hofleven met zijn vele feesten, partijen en ontvangsten stelde speciale eisen aan het soort muziek dat een hof musicus diende te componeren.

In 1671 debuteerde Quinault als librettist van de intermezzi van Lully voor het tragedieballet “Psyche” van Molière en Pierre Corneille. Daarna bleef hij librettist van Lully tot in 1686. De opera’s van het duo Lully-Quinault, de zogenaamde Tragédie lyriques, samengesteld uit elementen van de Franse tragedie, het komedieballet, het ballet de cour en de Italiaanse opera, kenden een groot succes. De belangrijkste waren “Cadmus et Hermione” (1673), “Alceste” (1674), “Proserpine” (1680) en het zeer succesvolle “Armide” (1686), dat als thema het conflict had tussen het heidendom en het christendom. Quinault was één van de eerste Franse librettisten wiens werk ook zonder muziek, puur literair veel betekenis had. Na het overlijden van Lully in 1687 stopte hij met het schrijven voor het theater en ging gedichten schrijven. Het jaar nadien overleed hij zelf op 53-jarige leeftijd.

“La Gerusalemme liberata” is een episch gedicht van de Italiaanse dichter Torquato Tasso, voor het eerst gepubliceerd in 1581, een grotendeels gemystificeerde versie van de Eerste Kruistocht waarin christelijke ridders, geleid door Godfried van Bouillon, streden tegen de moslims om Jeruzalem in te nemen. Tasso begon halverwege de jaren zestig aan het gedicht. Oorspronkelijk droeg het de titel Il Goffredo . Het werd voltooid in april 1575 en die zomer las de dichter zijn werk voor aan hertog Alfonso van Ferrara en Lucrezia, hertogin van Urbino. De eerste volledige edities van Gerusalemme liberata werden in 1581 gepubliceerd in Parma en Ferrara. 

In het verhaal komt de heks/tovenares  Armida het christelijk kamp binnen, ziet de slapende christelijke ridder, Rinaldo en ontvoert hem in haar strijdwagen. Ze is van plan hem te doden, maar ze wordt verliefd op hem en neemt hem mee naar een magisch eiland waar hij verliefd wordt op haar en de kruistocht vergeet. Carlo en Ubaldo, twee christelijke ridders en goede metgezellen van Rinaldo, zoeken hen op, trotseren de gevaren en vinden Rinaldo en Armida in elkaars armen.

Door Rinaldo een diamanten spiegel te geven, dwingen ze hem zichzelf in zijn verwijfde en amoureuze toestand te zien en terug te keren naar de strijd, waardoor Armida diepbedroefd achterblijft. Rinaldo wordt afgezet op een kust waar hij een schild en zwaard vindt. Rinaldo besluit de kruistocht met alle macht voort te zetten. Armida is verdrietig en richt een leger op om Rinaldo te doden en de christenen te bevechten, maar die worden allemaal verslagen. Ze probeert zelfmoord te plegen, maar Rinaldo vindt haar op tijd en houdt haar tegen. Rinaldo smeekt haar vervolgens om zich tot het christendom te bekeren en Armida stemt ermee in.

“Armide” was de laatste Tragédie lyrique van Lully en Quinault, ongetwijfeld de beste dramatische prestatie van Quinault, en het hoogtepunt van de tragedie en musique bedacht door Lully, die echter het jaar na de creatie overleed. Nog nooit was de taal zo mooi en tragisch verschenen in de muziek van Lully, en het drama van deze christelijke ridder die verliefd wordt op de tovenares die weigert hem te doden, werd zo diep gevoeld dat het een eeuw lang op het podium bleef. Hier dirigeert Vincent Dumestre hartstochtelijk Lully’s laatste meesterwerk, waarvan het gelijknamig personage, gezongen door de meer dan schitterende Stephanie d’Oustrac, altijd zal blijven betoveren.

De Franse luitist Vincent Dumestre (1968) richtte in 1997 het ensemble Le Poème Harmonique op. Hij studeerde klassieke gitaar aan de École Normale de Musique de Paris en kunstgeschiedenis aan de École du Louvre en daarna wijdde hij zich aan de muziek voor theorbe, barokgitaar en luit bij Hopkinson Smith en Eugène Ferré. Reeds in 2005 ontving hij de Grand Prix du Disque van de L’Académie Charles Cros in de categorie “barokmuziek” voor “Le Bourgeois Gentilhomme”.

Rolverdeling:

Eva Zaïcik:

Marie Perbost:

Stéphanie d’Oustrac (foto):

Tomislav Lavoie:

Virgile Ancely:

Timothée Varon:

Cyril Auvity:

Anouk Defontenay:

Jeanne Lefort:

David Tricou:

Lully Armide Eva Zaïcik Marie Perbost Stéphanie d’Oustrac Tomislav Lavoie, Virgile Ancely, Timothée Varon, Cyril Auvity , Anouk Defontenay, Jeanne Lefort , David Tricou Le Poème Harmonique, Chœur de l’Opéra Château de Versailles Spectacles CVS124