De geniale symfonieën van Gustav Mahler vormen een uitgestrekt epos, vol emotionele onrust. Volgens de componist moest de symfonie ‘zijn zoals de wereld, ze moest alles omvatten’. De muziek bestrijkt een breed scala aan genres en emoties, vaak tegenstrijdig, die elkaar in een razend tempo opvolgen, en het zijn juist deze uitersten die de bouwstenen vormden van zijn symfonisch universum, hier optimaal uitgevoerd.
In zijn symfonieën creëerde Gustav Mahler (1860-1911) (foto) een heel eigen, sonore wereld voor zichzelf, en een nieuwe voor zijn luisteraars. Meer dan welke andere componist, wilde hij in zijn symfonisch oeuvre, tot in de diepste diepten van de levenscirkel, de eeuwige cyclus van groei en verval, binnendringen en deze verklanken. Het kort maar uiterst intens leven van Gustav Mahler leidde hem chronologisch van Moravië en Bohemen naar Wenen, waar hij een van de bekendste componisten en dirigenten van zijn tijd zou worden. Andere plaatsen waren Laibach/Ljubljana, Olmütz/Olomouc, het Sommertheater in Bad Hall, Kassel, Praag, Boedapest, Leipzig (samen met Nikisch) en Hamburg. Zowel zijn werk als zijn privé leven deden hem reizen naar Scandinavië, Finland, Duitsland, de landen van de Donau-monarchie, Rusland, Italië, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Mahler was dus beroemd.
De joodse Gustav Mahler, die door de Hebreeuwse Almacht, de “Einziger, ewiger, allgegenwärtiger, unsichtbarer und unvorstellbarer Gott!”, uitverkoren was om de mensheid het vermogen tot verdere muzikale en artistieke creativiteit bij te brengen en verder uit te breiden, overleed (helaas vóór de ontdekking van antibiotica), op 51-jarige! leeftijd, op 18 mei 1911, in Wenen, aan een (erfelijke) hartklepziekte, die in de laatste fase van zijn leven werd gecompliceerd door een infectie van de hartklep (endocarditis) door de streptokokkenbacterie, vastgesteld door het afnemen van een bloedkweek tijdens een van zijn reizen in de Verenigde Staten…
Na een reeds geniale, eerste (programma) symfonie, geïnspireerd door de 4-delige roman (Bildungs- und Gesellschaftsroman), ‘Titan’ (Albano) uit 1800-1803, van Jean Paul (Richter) (1763-1825), putte Mahler voor zijn 3 daarop volgende symfonieën uit zijn “Des Knaben Wunderhorn”. De vierde beweging, ‘Urlicht’, van zijn 2de symfonie, “Auferstehungs-Symphonie”, uit 1892, heeft Mahler overgenomen uit zijn liederenverzameling “Des Knaben Wunderhorn”. Ook de teksten van de vijfde beweging van zijn 3de symfonie (1893-1896), (het vrouwen- en kinderkoor “Es sungen drei Engel”), dat al in 1892 bestond, en de sopraansolo, “Das himmlische Leben”, in de finale beweging van zijn 4de symfonie uit 1899-1900, haalde hij uit de gedichtenbundel. De liederen die hij in zijn 2de en 3de symfonie had gebruikt, werden daarom uit de verzameling verwijderd en in latere edities vervangen door twee nieuwe liederen, “Revelge” (1899) en “Der Tamboursg’sell” (1901). Omdat “Das himmlische Leben” bij de publicatie in 1899, al georkestreerd en gebruikt was als laatste beweging van zijn 4de symfonie, werd ook dit lied niet gepubliceerd als onderdeel van zijn Liedcyclus “Des Knaben Wunderhorn”.
In november 1901, vond in München de eerste uitvoering van zijn Vierde Symfonie plaats en op 9 maart 1902 trouwde Mahler met Alma Schindler (foto). Justine Mahler, zijn zuster, trouwde de volgende dag met de violist Arnold Rosé. Mahler had contacten met kunstenaars van de Sezession en gaf ter gelegenheid van de opening van de Sezession tentoonstelling, een uitvoering van de finale uit Beethovens Negende Symfonie, in een bewerking voor blazers. Tijdens zijn zomervakantie in Maiernigg werkte hij aan de Vijfde Symfonie. Op 9 juni vond in Krefeld de première van de Derde Symfonie plaats. Willem Mengelberg woonde het concert bij. Op 3 november werd zijn dochter Maria geboren.
De eerste uitvoering van zijn Vijfde symfonie was in Keulen in oktober 1904. Twee jaar na zijn eerste triomf als componist, met de Derde Symfonie in 1902, vestigde Mahler uiteindelijk zijn reputatie als componist in Duitsland. En toch schenen het publiek noch de critici bereid hem in de nieuwe richting te volgen die zijn muziek nu nam. Er was veel boegeroep, gemengd met applaus, en de volgende dag leverde de pers een streng oordeel. Alles in de Vijfde schijnt het werk van een componist te zijn die zich van zijn rijpheid en vermogens bewust was en die een diepgaande drang voelde om te vernieuwen.
Richard Specht (1870-1932) (foto) zag in de Vijfde daarentegen, een eerste poging om een nieuwe vorm (Gestalt) aan de wereld te geven vanuit het individuele zelf. Het was een tendens naar abstractie, het verlaten van verwijzingen naar het verleden (Des Knaben Wunderhorn), kinderjaren of paradijs (de Vierde), de grote filosofische-godsdienstige thema’s (de Tweede, (“Auferstehungssinfonie”), of het pantheïsme (de Derde). Het was een poging om een nieuwe orkestrale taal te vinden, een verrijking van het palet van geluiden; een dichtere, coherentere en harmonische symfonische vorm met frequente herhalingen van thema’s, onderlinge afhankelijkheid van de eerste en tweede bewegingen die Deel I vormen, en van de vierde en vijfde bewegingen die een eigen Deel III vormen). Nochtans, is er nog duidelijk thematisch verband tussen de Vijfde en de liederen die Mahler tijdens dezelfde periode componeerde. Met de Vijfde zette Mailer een beslissende stap naar een zuiver orkestrale kunst die hij zou beoefenen tot het eind van zijn kort leven, behalve de Achtste en “Das Lied von der Erde”.
De Zesde Symfonie, ook bekend onder de bijnaam “Tragische”, met de beruchte hamerslagen (“Schicksalsschläge”), werd gecomponeerd in 1903 en 1904, en door Mahler herzien in 1906. De eerste uitvoering was in Essen in mei 1906, met Mahler zelf als dirigent. De symfonie werd tijdens de première goed ontvangen. Volgens Alban Berg (foto) was het “de enige Zesde, ondanks Beethovens Pastorale”. Mahler zelf zei over zijn zesde, “De Zesde zal raadselen opwekken, die alleen maar begrepen kunnen worden door iemand die mijn vijf vorige symfonieën goed in zich opgenomen heeft”. Alma Mahler zei, „Kein Werk ist ihm so unmittelbar aus dem Herzen geflossen. Die Sechste ist sein allerpersönlichstes Werk und ein prophetisches obendrein.“
Na de wereldpremière in 1908, in Praag en de uitvoering in Den Haag in 1909, allebei o.l.v. Mahler zelf, waren het Henry Wood en Frederick Stock, die de 7de Symfonie, nog steeds zijn minst bekende, in 1913 in Engeland en in 1921 in de VS, voor het eerst aan het publiek voorstelden. Mahler begon aan zijn 7de symfonie in 1904, met de bewegingen 2 en 4, getiteld ‘Nachtmusik’ I en II. Dit was nog voor hij de finale van zijn Zesde symfonie componeerde. Hij vergeleek die twee bewegingen met Rembrandts “Nachtwacht”. De symfonie, bestaande uit de bewegingen, Langsam, Nachtmusik, Scherzo, Nachtmusik en Rondo- Finale, opent met een demonisch-hallucinante mars met het thema in de tenorhoorn, die Mahler trefzeker uitbouwt tot een klankrijke, epische orkestcompositie met apocalyptische visioenen, afgewisseld met Weense, muzikale charme en herinneringen aan gelukzalige momenten (Alma?), zoals verwerkt in het adagietto van zijn 5de symfonie.
Motieven, sonnerieën en vreemde klanken domineren wat Mahler zijn (eerste) “Nachtmusik” noemde. Bijwijlen refererend naar de stemming van de “Wunderhorn Lieder”, en anderzijds, een muzikaal patchwork van Jiddische muziek met nachtelijke vogelgeluiden à la Kubin in de houtblazers, is deze partituur een beklijvende treurmars vol ironie en nachtelijk mysterie. Het sinister, spookachtig Scherzo-Schattenhaft (eerder bedoeld als schim dan wel schaduw) is een parodie op de wals. De tweede “Nachtmusik” met solo viool, solo hoorn, mandoline en gitaar (Andante amoroso), klinkt als een lieflijke, pastorale serenade.
Ten tijde van de 8ste symfonie (1906-1907) had zijn 20 jaar jongere vrouw, Alma (foto), echter een (stiekeme) verhouding met een andere man, nl. met de jonge architect, Walter Gropius. Die kon haar, zo meende ze, de liefde en aandacht geven die ze wou, liefde en aandacht die Mahler haar door zijn complexe, eigenzinnige en starre houding en levenswandel, niet kon geven… Door een ongelukkig toeval belandde een brief van de geheime minnaar aan Alma echter in handen van de componist. Mahler was met immense stomheid geslagen en wilde er alles aan doen om hen uit elkaar te drijven.
De Negende Symfonie, een symfonie in vier delen voor groot orkest, werd grotendeels in Mahlers zomerhuisje in Toblach in Zuid-Tirol, gecomponeerd. De componist heeft de eerste uitvoering niet meer meegemaakt, maar heeft nog wel enkele delen gereviseerd. De première vond plaats in juni 1912, in de Wiener Musikverein door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Bruno Walter. Het werk wordt door sommige commentatoren gezien als de voleinding van de romantiek: zowel vorm als instrumentatie worden tot een uiterste verkend, hoewel zij, zoals in het gehele oeuvre van Mahler, wat betreft structuur, altijd trouw blijven aan de klassieke symfonische vorm. Duidelijk waarneembaar is het toegenomen gebruik van contrapunt.
De tiende symfonie, die bij het overlijden van de componist niet af was, heeft een enorme fascinatie op musicologen en musici uitgeoefend. Erkend als een intens persoonlijk werk, belandde ze aanvankelijk in de vergetelheid, maar in de loop der jaren bracht Alma Mahler, de weduwe van de componist, steeds meer schetsen van Mahler uit voor publicatie, en geleidelijk werd duidelijk dat Mahler eigenlijk een volledig werk had nagelaten, een vijfdelige symfonie in korte partituur, d.w.z. genoteerd op drie of vier notenbalken (I. Adagio. Andante – Adagio, II. Scherzo. Schnelle Viertel, III. Purgatorio. Allegretto moderato, IV. (Scherzo). Allegro pesante. Nicht zu schnell en V. Finale. Langsam, schwer – Allegro moderato).
Hiervan had bijna de helft het stadium van een conceptorkestratie bereikt, terwijl de rest indicaties bevatte van de beoogde instrumentatie. Mahler heeft de eerste beweging, Adagio, nog vrijwel geheel kunnen orkestreren, net als het grootste gedeelte van de tweede beweging en de eerste 30 maten van de korte, 170 maten tellende, centrale beweging, “Purgatorio”. Van de rest waren enkel melodielijnen genoteerd, met onvoldoende aanwijzingen om te kunnen worden uitgevoerd. De 4de beweging, het Scherzo, en de daarop volgende Finale, waren nl. geheel niet georkestreerd.
In de loop der jaren hebben een aantal verschillende voltooiingen of uitvoeringen van ‘de tiende’ het levenslicht gezien (Carpenter, Rudolf Barschai, Remo Mazzetti Jr., Giuseppe Mazzuca en Nicola Samale, en Joseph Wheeler). Eén van de meest uitgevoerde en meest opgenomen is weliswaar deze van Deryck Cooke (1919-1976). Deze Engelse musicoloog, de auteur van o.a. “The language of music” (1959) en “Gustav Mahler (1860-1911): A Companion to the BBC’s Celebrations of the Centenary of his Birth” (1960), studeerde aan Cambridge University en werkte twee perioden voor de muziekafdeling van de BBC (1947-1959 en 1965-1976).
Zijn grootste bijdrage aan de klassieke muziek was het gereedmaken voor uitvoering (“performing version”) van de schetsen van Mahlers 10de symfonie. Hij werkte daarin eerst samen met de dirigent en componist, Berthold Goldschmidt (1903-1996) (Cooke I), (première in 1964 tijdens de Proms door het London Symphony Orchestra o.l.v. Goldschmidt), en later met de broers, Colin en David Matthews (foto), beide Britse componisten, voor verdere revisies (Cooke I en II). De vervolledigde versie van Deryk Cooke werd voor het eerst opgenomen in 1965 door Eugene Ormandy.
Het Minnesota Orchestra en zijn toenmalige muziekdirecteur, Osmo Vänskä, begonnen in 2016, aan een volledige uitvoering van alle tien symfonieën. Acht jaar later zijn de opnames van deze symfonieën, die talloze prijzen hebben gewonnen en door zowel critici als publiek worden geprezen, samengebracht in deze speciaal geprijsde box. Als bewijs van de uitzonderlijke kwaliteit van de samenwerking tussen de Finse dirigent en het Amerikaans orkest, die ook uitstekende complete opnames van de symfonieën van Beethoven en Sibelius heeft opgeleverd, voegt deze complete set zich bij de top referentie-opnames van Mahlers symfonieën. De vocale solisten zijn Ruby Hughes (sopraan), Sasha Cooke (mezzosopraan), Carolyn Sampson (sopraan), Jacquelyn Wagner (mezzosopraan), Jess Dandy (alt), Barry Banks (tenor) Julian Orlishausen (bariton)en Christian Immler (bas) en Minnesota Chorale, Minnesota Boychoir, National Lutheran Choir en Angelica Cantnati Youth Choirs.
Osmo Vänskä (1953) (foto) begon zijn carrière in 1971 als klarinettist in het Turku Philharmonisch Orkest en was van 1977 tot 1982, soloklarinettist van het Filharmonisch Orkest van Helsinki. In die periode studeerde hij ook aan de Sibeliusacademie in Helsinki, orkestdirectie, als leerling van Jorma Panula, waar Esa-Pekka Salonen en Jukka-Pekka Saraste zijn jaargenoten waren. In 1982 won hij de wedstrijd voor jonge dirigenten in Besançon en van 1988 tot 2008, was hij chef-dirigent van het Symfonieorkest van Lahti. De grote doorbraak kwam voor hem en het orkest, door hun opnamen van de complete orkestmuziek (inclusief alternatieve versies) van Jean Sibelius voor het platenlabel BIS, waarmee zij internationaal succes oogstten. Andere opnamen voor BIS maakten Vänskä en het Lahti Symfonie Orkest van werken van onder meer Kalevi Aho, Einojuhani Rautavaara, Uuno Klami, Tauno Marttinen en Sofia Goebaidoelina. In 2003 werd hij chef-dirigent van het Minnesota Orchestra in Minneapolis, waarmee hij de reeks symfonieën van Beethoven en Mahler opnam. Zijn contract werd er verlengd tot 2022.
Mahler Symphonies 1-10 Minnesota Orchestra Osmo Vänskä 11 SACD BIS2696