In 1607 bracht Claudio Monteverdi zijn Orfeo in première voor de carnavalsopening in het hoftheater van hertog Vincenzo I van Gonzaga in Mantua. Voor het eerst in de muziekgeschiedenis worden echte karakters tot leven gebracht met diep ontroerende menselijke gevoelens, met deze uitzonderlijke dramatische kracht werd moderne opera geboren. Stéphane Fuget, een groot specialist in dit repertoire en de historische instrumentatie ervan, heeft na ‘Le Retour d’Ulysse dans sa Patrie’ voor deze nieuwe Orfeo enkele van de beste vocale en instrumentale virtuozen samengebracht en heeft de gelijknamige rol toevertrouwd aan de prachtige en gevoelige Julian Prégardien, om de pracht van de eerste echte held in de geschiedenis van de opera te zingen.
Mantua had een bloeiende muziekcultuur. Componisten als Ludovico Viadana, Jacques de Wert, Giovanni Gastoldi en Claudio Monteverdi componeerden er naar de theoretische werken “Ricercate, passagi et cadentie, Passaggi per potersi esercitare nel diminuire” en “Selva de varii passaggi” van Giovanni Bassano en vader en zoon Rognoni. In 1590 of 1591 kreeg Claudio Monteverdi zijn eerste baan aan het hof van Vincenzo I Gonzaga (foto), de hertog van Mantua, en zijn gemalin Eleonora de’ Medici (foto). Hij bleef daar twaalf jaar en werkte samen met o.a. Jacques de Wert en Benedetto Pallavicino. In deze periode maakte Monteverdi in het gevolg van Vincenzo Gonzaga, reizen naar Hongarije en Vlaanderen. Toen Claudio Monteverdi in Mantua aankwam, werd hij aanvankelijk aan het hof aangenomen als gambaspeler. Dit is een aspect van zijn muzikale persoonlijkheid die vaak vergeten wordt.
In een brief herinnerde zijn broer Giulio Cesare zich, dat zijn improvisaties op de viola alla bastarda (bariton gamba), opmerkelijk waren. Op het moment van zijn aankomst speelde instrumentale muziek aan het hof reeds een belangrijke rol. Die werd gedomineerd door diverse musici, onder wie de joodse violist Salomone Rossi (ca. 1570-1630), één van de eerste componisten die triosonaten componeerde. Vincenzo Gonzaga (1562-1612), de vierde hertog van Mantua, was een belangrijke beschermheer van de kunsten. Hij maakte van Mantua een bruisend cultureel centrum. Vincenzo had ten tijde van Monteverdi, Peter Paul Rubens in dienst. In 1590 werd Monteverdi viola da gamba-speler en cantor van zijn muziekkapel en in 1602 benoemde Vincenzo Monteverdi hem na de dood van Benedetto Pallavicino, tot Maestro della musica. Vincenzo was ook bevriend met de dichter, Torquato Tasso. Aan Francesco, de oudste zoon van Vincenzo en Eleonora de Medici, droeg Monteverdi in 1607 zijn favola in musica, “L’Orfeo” op.
Monteverdi was zelf ook een meester op het gebied van de instrumentale muziek. Zijn uitzonderlijke vaardigheden dienaangaande horen we in de balletten van “L’Orfeo”, in het “Ballo delle ingrate” en in bepaalde madrigalen, zoals “Tempro la cetra”, met een opvallende concertante rol voor de instrumenten als onderdeel van de “seconda pratica”.Tussen 1582 en 1590 publiceerde de jonge Monteverdi (1567-1643) (foto) o.a. al twee boeken met vijfstemmige madrigalen. Op de titelpagina noemde hij zich een leerling van Marc’Antonio Ingegneri, maestro di capella in de kathedraal van Cremona. Ingegneri zelf studeerde bij Cypriano de Rore in Parma. In Mantua en later in Venetië, verzamelden zich rond Monteverdi, Salomone Rossi, Biagio Marini, Dario Castello, Francesco Cavalli, Alessandro Grandi, Tarquinio Merula of Sigismondo d’India. Giovanni Antonio Rigatti werd als koorknaap van de San Marco in Venetië, in 1621, gevormd door Monteverdi, die daar sinds 1613, maestro di cappella was.
Na zijn “Orfeo”, componeerde Monteverdi op tekst van Ottavio Rinuccini, “L’Arianna”, de klassieke mythe van Ariadne op het eiland Naxos. Van deze “Arianna” bleven echter enkel het libretto en de muziek van het lamento bewaard, het “Lamento d’Arianna”. Daarna componeerde hij “Il Ritorno d’Ulisse in Patria” (1641), over de mythe van de terugkeer van Odysseus, (Ulisse in het Italiaans), op het eiland Ithaka. Penelope, zijn trouwe vrouw maar belaagd door minnaars, wachtte daar al twintig jaar op hem. Op zijn “Ritorno” volgde in 1642, “l’Incoronazione di Poppea”, het verhaal over Poppaea Sabina en keizer Nero. Van de minstens 18 opera’s die Monteverdi componeerde, zijn er heel wat verloren gegaan, bv. “Andromeda”, “Proserpina rapita” en “Le nozze d’Enea con Lavinia”. Tussen “Orfeo” (1607) en “Il Ritorno d’Ulisse” (1641) componeerde hij minstens nog drie andere opera’s, die tot nu toe niet werden teruggevonden, “Le nozze di Tetide”, “La finta pazza Licori” en “Armida abbandonata”.
Monteverdi’s “L’Orfeo” was evenzeer de apotheose van de Renaissance als een getuigenis van de ontluikende barokstijl. “L’Orfeo” wordt vaak omschreven als de eerste opera. De componist gebruikte echter zelf een andere term voor zijn werk, ‘favola in musica’, een muzikaal verhaal. Deze uitvoering benadrukt respectvol en inventief en met gepaste, welsprekende theatraliteit, de contrasten tussen nostalgische blikken naar het verleden en de meest vernieuwende uitingen van de operataal van toen. Met dit als uitgangspunt legden de artiesten op deze opname de nadruk op het direct verhaal van het libretto, en hoe alleen de muziek wordt gebruikt om emoties uit te drukken, een muziek die de plot en de tekst woord voor woord ondersteunt. Het verhaal verteld door Monteverdi is die van Orpheus, de dichter en muzikant die naar de onderwereld reist om Hades te overtuigen zijn geliefde Eurydice terug te laten keren naar de levenden.
Rolverdeling:
Julian Prégardien, Orfeo
Gwendoline Blondeel, La Musica, Euridici
Vlad Crosman, Pastore, Spirito
Cyril Auvity, Apollo, Eco, Pastore, Spirito
Marie Perbost, Ninfa, Proserpina
Paul Figuier, Pastore
Luc Bertin-Hugault, Plutone, Pastore, Spirito
Eva Zaïcik, Messaggiera, Speranza
Luigi De Donato, Caronte, Spirito
Stéphane Fuget studeerde piano bij Catherine Collard en Jean-Claude Pennetier, orgel bij Nicole Pillet-Wiener, clavichord bij Ilton Wjunisky, klavecimbel bij Christophe Rousset, Pierre Hantaï en Ton Koopman, en directie bij Nicolas Brochot. Hij behaalde een eerste prijs voor klavecimbel en basso continuo aan het CNSM in Parijs en is tevens afgestudeerd aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. In 2001 won hij de Internationale Klavecimbel wedstrijd in Brugge. Gedreven door de wens om met jonge artiesten samen te werken, ontwikkelde hij aan de CRR in Parijs een klas voor zangdirigenten en een klas voor barokopera, klassen die uniek zijn in Frankrijk.
Deze brachten hem ertoe om op tal van operaproducties te experimenteren met zijn visie op declamatie en versiering in het barokrepertoire: De kroning van Poppea en De terugkeer van Ulisses (foto) van Monteverdi, Semele en Rodelinda van Händel, Calisto van Cavalli, Tito van Cesti, Psyche van Lully en Orfeo van Rossi. Om de vrucht van deze ervaring en onderzoek zo goed mogelijk tot uitdrukking te brengen, besloot hij in 2018 zijn eigen ensemble “Les Epopées” op te richten, waarmee hij zijn beslist nieuwe visie op interpretatie biedt.
Monteverdi L’Orfeo Julian Prégardien Les Épopées Stéphane Fuget Château de Versailles Spectacles CVS103