De jonge componist uit het Duitse Noorden, die volgens Robert Schumann in de wieg gelegd was om de boodschap van de symfonieën van Beethoven verder uit te dragen en nieuw leven in te blazen, en die volgens dezelfde Schumann, de uitdaging moest aangaan, koor en orkest voor eeuwig te verenigen, heeft, al was het maar om zich eerst te vervolmaken in de toonkunst vooraleer een eerste symfonie te componeren, een schat aan prachtige, gedreven en elegische kamermuziek nagelaten.
Johannes Brahms (foto) was een gevoelige verteller, die typisch Duitse balladen en legenden vol “Sehnsucht”, diffuus licht, elfen en woudromantiek, vertelde. Thematische dialectiek zorgde voor diepgang, contrast, subtiele kleurschakeringen, muzikale conversatie of dispuut. Soms liet Brahms zich even kort gaan in extraverte blijheid, zoals de Meister uit Hamburg het ooit op één of ander eiland of bij één of ander meer moet hebben gevoeld. Componeerde Brahms één van zijn onweerstaanbare wiegenlied melodieën, deinde ieder instrument mee op de hartverwarmende tonen die hij uit zijn diepste, tederst innerlijk toverde.
Na de publicatie in 1854 van zijn Ballades op. 10 voor piano, opgedragen aan zijn vriend, de componist, Julius Otto Grimm (1827-1903), publiceerde de toen 22-jarige Johannes Brahms, geen verdere werken tot 1860. Zijn belangrijkste project van deze periode was zijn Pianoconcerto in re klein (Pianoconcert nr. 1 op. 15, voltooid in 1858), dat hij in 1854 was begonnen als een sonate voor twee piano’s, maar waarvan hij al snel besefte dat het een grotere vorm en bezetting nodig had. Op dat moment nog gevestigd in Hamburg, verwierf hij met de steun van Clara, een positie als musicus aan het hof van Friedrich Emil Leopold III (1821-1875) en zijn echtgenote, Prinses Elisabeth von Schwarzburg-Rudolstadt (van het vorstendom in Thüringen), in Detmold, de hoofdstad van het vorstendom Lippe, waar hij de winters van 1857 tot 1860 doorbracht.
Daar probeerde hij het pianokwartet als genre uit en componeerde hij zijn twee heerlijk mooie orkestserenades (op. 11 en op. 16 – 1858 en 1859). In Hamburg richtte hij een vrouwenkoor en een “Mädchenquartett“ op, waarvoor hij muziek componeerde. Twee leden van het “Mädchenquartett“, Betty en Marie Völckers, waren nichten van Frau Dr. Elisabeth Rösing, aan wie Brahms zijn 3de Pianokwartet zou opdragen. Tot deze periode behoorden ook zijn in Hamm gecomponeerde, eerste twee pianokwartetten (op. 25 en op. 26) en de eerste beweging van het derde pianokwartet, dat uiteindelijk in 1875 verscheen.
Brahms componeerde in totaal 3 sublieme pianokwartetten. Hij schetste zijn kwartet voor viool, altviool, cello en piano, dat we vandaag kennen als het Pianokwartet nr. 3, in 1856, en voltooide het in 1875 in Ziegelhausen (foto’s) ten noorden van Heidelberg. Tussen 1856 en 1861, had hij overigens reeds zijn eerste twee pianokwartetten op. 25 en op. 26 gecomponeerd. Brahms woonde er in het huis van de Hongaarse zanger en kunstschilder, Anton Hanno (1809-1881) (verwoest, nu Kleingemünder Strasse 41-43). Vanaf 1836 woonde Hanno in Mannheim, was er zanger bij het Nationaal Theater, en werkte als portrettist in en rond Mannheim. Hij verhuisde in 1852 naar Ziegelhausen, waar hij een eigen atelier had en was van 1859 tot 1865, de dirigent van het (nog bestaand) mannenkoor, “Liedertafel”, in Ziegelhausen.
Het “Wormser Hof” (foto), het voormalig huis aan de Hauptstrasse 108 in Heidelberg werd ook wel het Brahmshuis genoemd. De instrumentenmaker Johann Baptist Trau (1845-1921), die daar een pianofabriek had, ontmoette Brahms in 1864. Naar verluidt heeft Brahms meerdere keren in dit huis verbleven en er pianorecitals gespeeld, toen hij van Ziegelhausen naar de stad kwam, en heeft hij er, geïnspireerd door het spatten van de “Kapuzinerbrunnen” in de Theaterstrasse, liederen gecomponeerd.
Beide eerste pianokwartetten werden in 1861 en 1862 door leden van het Hellmesberger Quartett (foto) in première gespeeld. Het eerste, opgedragen aan Reinhard Carl Friedrich Freiherr von Dalwigk zu Lichtenfels (1802-1880) (foto), minister van het Großherzogtums Hessen, in Hamburg, met Clara Schumann aan de piano, het tweede, opgedragen aan Elisabeth Rösing, in Wenen, met Brahms zelf aan de piano. Van beide eerste pianokwartetten, maakte Brahms in 1870 en 1872, een versie voor piano vierhandig. Het eerste pianokwartet werd daarenboven in 1937, door Arnold Schönberg georkestreerd.
Het Pianokwartet nr. 2 in A, op. 26, werd voltooid in 1861 en beleefde zijn première in november 1862 door het Hellmesberger Quartet, waarbij Brahms zelf de pianopartij speelde. Het is vooral bekend geworden omdat het is beïnvloed door Franz Schubert. Met een duur van ongeveer 50 minuten is dit kwartet het langste kamermuziekwerk van Brahms en een van de langste pianokwartetten in het repertoire. Hij maakte ook een bewerking van dit kwartet voor twee piano’s. Het Pianokwartet nr. 3, bekend als het “Werther Quartett”, werd in februari 1876, voor de eerste keer gespeeld, voor de Landgraaf van Hessen in Wiesbaden, eveneens met Brahms zelf aan de piano.
Barbara Buntrock kreeg haar eerste vioollessen op vijfjarige leeftijd en ontdekte haar liefde voor de altviool pas kort voordat ze met haar studie begon. Ze studeerde bij Werner Dickel, Barbara Westphal, Heidi Castleman, Tabea Zimmermann en Lars Anders Tomter. Buntrock heeft prijzen gewonnen bij veel internationale wedstrijden, waaronder een tweede prijs bij de Tokyo International Viola Competition in juni 2012. Haar geboorteplaats Wuppertal heeft haar ook de Von der Heydt-prijs toegekend in 2008. Van februari 2009 tot december 2010 was Barbara Buntrock eerste solo-altvioolspeelster bij het Gewandhausorchester in Leipzig voordat ze zich stortte op solo- en kamermuziekprojecten. Buntrocks laatste albumreleases omvatten de opname van Walter Braunfels’ Scottish Fantasy voor altviool en orkest, evenals de altvioolconcerten van Christian Westerhoff.
Celliste Tanja Tetzlaff voert een uitgebreid repertoire uit, waaronder de belangrijkste solo- en kamermuziekliteratuur en belangrijke composities uit de 20e en 21e eeuw. Tanja Tetzlaff speelde met toonaangevende orkesten zoals het Tonhalle Orchestra Zurich, Bayerischer Rundfunk, Konzerthausorchester Berlin, Deutsche Kammerphilharmonie Bremen, Royal Flanders Philharmonic, Spanish National Orchestra, Orchestre Philharmonique de Radio France, Orchestre de Paris en Cincinnati Symphony Orchestra, en werkte samen met dirigenten zoals Lorin Maazel, Daniel Harding, Philippe Herreweghe, Sir Roger Norrington, Vladimir Ashkenazy, Dmitri Kitajenko, Paavo Järvi, Michael Gielen en Heinz Holliger. Kamermuziek speelt ook een belangrijke rol in haar carrière, met regelmatige optredens naast Leif Ove Andsnes, Alexander Lonquich, Antje Weithaas, Florian Donderer, Baiba en Lauma Skride, en haar broer, Christian Tetzlaff. In 1994 richtte Tanja het Tetzlaff Quartett op, met Christian Tetzlaff, Elisabeth Kufferath en Hanna Weinmeister.
Als een van de grootste pianisten van zijn generatie werd de betreurde Lars Vogt (1970-2022) in 2003/04, benoemd tot de allereerste “Pianist in Residence” door de Berliner Philharmoniker en genoot een hoog aanzien als solist en kamermusicus. Zijn debuutsolo-opname op Ondine met Bachs Goldbergvariaties ( ODE 1273-2 ) werd in augustus 2015 uitgebracht met groot kritisch succes. In de loop der jaren nam Lars Vogt nog 15 albums op voor Ondine, waaronder de complete pianoconcerten van Beethoven en Brahms. Voor deze albums ontving Lars Vogt onder andere een Grammy-nominatie in 2015, ECHO Award in 2017, Opus Klassik Award in 2021 en ICMA Award in 2022, plus talloze nominaties. Zijn albumuitgave van Schuberts trio’s samen met Christian Tetzlaff en Tanja Tetzlaff ( ODE 1394-2D ) won de ICMA album of the year award 2024, ICMA kamermuziekprijs 2024, OPUS Klassik, Jahrespreis den deutschen Schallplattenkritik en werd ook genomineerd voor de BBC Music Magazine Awards.
Johannes Brahms Piano Quartets Nos. 2 & 3 Lars Vogt Christian Tetzlaff Barbara Buntrock Tanja Tetzlaff 2 cd Ondine ODE1448-2D