Dankzij het succesvol initiatief van de nieuwe uitbater Jonathan Tyers (1729-1767) was “Vauxhall Pleasure Gardens” in Londen de meest significante onder de Georgische tuinen. Tyers organiseerde prachtige uitvoeringen en zorgde voor de promotie van o.a. de muziek van Handel.
Op de cd staat “Be still O ye winds and attentive ye Swains” uit de Pastorale “Colin and Phoebe” van Thomas Arne, de Sinfonia, “Ye verdant plains and woody mountains” en “Hush, ye pretty warbling quire” uit “Acis and Galatea” van Handel, zijn Organ Concerto No. 2 in B flat major, Op. 4 No. 2, de “Dead March” uit “Saul”, “The Melancholy Nymph” uit “The What d’ye Call it?” (1715), en “As steals the morn” uit Handels “L’Allegro, il Penseroso, ed il Moderato”). Als afsluiters “The Advice Mortals wisely learn to measure”, Concerto No. 1 in A major van Hebden, en een “Organ improvisation in the style of John Worgan and Handel” van Daniel Moult. De vocale solisten zijn Eleanor Dennis (sopraan), Greg Tassell (tenor), Benjamin Bevan (bariton), Kirsty Hopkins (sopraan), Charles MacDougall (tenor), Sophie Bevan (sopraan) en Daniel Moult (orgel).
“Vauxhall Gardens” in Kennington aan de zuidoever van de rivier de Theems, net stroomopwaarts van “Lambeth Palace”, was de voornaamste pleziertuin van het 18de eeuws, Georgisch Engeland. Het was de grootste, commercieel succesvolste, en meest invloedrijke van alle ca. zestig dergelijke plaatsen in Londen. Andere waren bv. “Ranelagh Gardens”, “Cremorne Gardens” in Chelsea of “Cuper’s Gardens” in Lambeth.
Pleziertuinen waren privé-commerciële ondernemingen waar bezoekers mits een kleine betaling, muziek en verfrissingen konden verwachten in een aangename, landelijke sfeer. Vauxhall trok ongeveer 100.000 bezoeken per (zomer) seizoen en bleef bijna twee eeuwen bestaan, van 1661 tot 1859. De tuinen werden internationaal beroemd en kregen veel navolging, niet alleen in Londen maar ook op andere plaatsen in de wereld, van Charleston in de VS tot Dunedin in Nieuw-Zeeland, in Spa, Mons en Brussel (in het Warandepark) in België.
Vauxhall was eerst niet zo maar een plezierpark. Het begon onder de Stuarts als een gemeenschappelijke “tavern garden”. We weten van Samuel Pepys en anderen dat het zeventiende-eeuwse Vauxhall, bekend als “New Spring Gardens”, weinig meer was dan een populair landhuis dat men per boot over de Theems bereikte. Het had een grote tuin met lanen, bloembedden en bomen. De “entertainments” kwamen van de wandelaars of de bezoekers zelf. De grote aantrekkingskracht van de plaats was nl. dat beide geslachten er elkaar vrij konden ontmoeten, zonder beperkingen. Tientallen bezoeksters op een avond kwamen uit de straten van Londen, op zoek naar klanten…
Ten tijde van de Georges werd het een onderdeel van de transformatie en modernisering van Londen, waardoor Londen de elegantste hoofdstad werd van Europa. Een deel van de reden voor deze culturele impact was de artistieke patronage van zijn opmerkelijke uitbater, Jonathan Tyers (1702-1767), die zo’n belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van Engelse kunst en muziek in de 18de eeuw. Onder zijn leiding werd Vauxhall hét centrum van artistieke creativiteit binnen het cultureel en maatschappelijk leven van Londen. De schilder William Hogarth heeft Tyers bijgestaan om het te veranderen in de eerste grote openbare galerie voor hedendaagse, Britse kunst. George Frideric Handel vond er de ideale uitlaatklep voor zijn muziek, in het bijzonder voor zijn grote ceremoniële muziek en bereikte er een heel nieuw publiek. Zijn bekendheid zou zich daardoor heel snel verspreiden.
Toen Jonathan Tyers in 1729 “New Spring Gardens” overnam, zag hij dat de tijd rijp was voor een volledige transformatie. Hij had ambitieuze ideeën en een missie om beschaafdheid en morele orde op zaken te brengen. Als onderdeel van zijn plan om de site te vernieuwen koos hij voor de eenvoudiger naam ‘Vauxhall Gardens’, waaronder het vlug internationaal bekend werd. Hij deed beroep op architecten, schilders en beeldhouwers om de tuinen te versieren, en stelde professionele musici aan om zijn gasten te vermaken. Onder de kunstwerken was de opmerkelijke reeks van wel vijftig moderne genre schilderijen ontworpen door Francis Hayman, een collega van William Hogarth, om de zaal voor het avondeten te verfraaien, en het opmerkelijk levendig, marmeren standbeeld ontworpen door Louis François Roubiliac van Handel, het grootste, muzikaal genie van Tyers’ nieuwe Vauxhall. Toch was de kunst en de muziek van Vauxhall nooit enkel en alleen decoratie of vermaak. Tyers beschouwde kunst als moraal verlossend, die beschaving bracht in een chaotische wereld. En daarenboven was zijn investering in kunst zowel idealistisch als commercieel.
Op 7 juni 1732 organiseerde Tyers een grote heropening van de tuinen, die een “Ridotto al Fresco” werd genoemd. Frederick, de jonge Prins van Wales (Vauxhall’s landlord en verhuurder) was aanwezig. Als toegangsgeld vroeg Tyers aan het publiek één guinea. Veel vooraanstaande gasten volgden en Vauxhall werd de meest modieuze avondpromenade van Londen, grotendeels te wijten aan de aantrekkingskracht van royal patronage en royal ownership. Omdat Tyers de balzaal van zijn eigen huis had omgevormd tot een verhoogd paviljoen met een eigen eetkamer en een open loge voor Prins Frederick, de eigenaar van Vauxhall, werd de jonge en energieke Prins van Wales met zijn modieus gevolg, een vaste en populaire bezoeker van de Vauxhall concerten.
De muziek in Vauxhall was de beste en origineelste die Engeland te bieden had, niet alleen wat betreft de kwaliteit van de muziek, maar ook wat betreft de kwaliteit van de uitvoeringen. De muziek werd nl. uitgevoerd door enkele van de beste musici van die tijd. Veel muziek werd speciaal gecomponeerd voor uitvoering in de pleziertuin, en bijna alle muziek was nieuw. Vaak ging het gepaard met vuurwerk. Ondanks de rivaliserende attracties van de kunstwerken, het eten, de tentoonstellingen, de Rococo chinoiserie en de ontspanning, was het altijd de muziek die in het middelpunt stond in Vauxhall Gardens. Jonathan Tyers, de ontwikkelaar en uitbater vanaf 1729 tot aan zijn dood, heeft doorgaans veel in muziek geïnvesteerd, niet alleen in de kosten en salarissen van artiesten en componisten, maar ook in het ontwerpen en laten bouwen van speciale locaties, o.a. de “Turkish Tent” en de rococo Rotonde.
Een deel van de fascinatie van Vauxhall was de ervaring van het kunnen luisteren naar muziek in open lucht. Dit was totaal nieuw voor een publiek dat de besloten concertzaal of het theater gewoon was. Kunnen luisteren naar muziek tijdens het drinken van een glas of tijdens het avondeten, of bij het wandelen in de tuin, was een heel nieuwe ervaring. Vauxhall was “outdoor entertainment”. “De klank van hobo’s in open lucht was hemels”, getuigde een bezoekster.
“Handel in Vauxhall” Vol. 1 bevat muziek van Handel en zijn Engelse tijdgenoten. Het reconstrueert een typisch avondconcert in Vauxhall Gardens in de 1740’s toen het programma gestandaardiseerd werd tot een set van 16 stuks per avond, waaronder een openingsstuk, een orgelconcert, muziek voor blazers en andere instrumentale stukken, dansen en vocale muziek, waaronder vocale solo- en ensemble liederen die door Jonathan Tyers op advies van Arne voor het eerst werden geïntroduceerd. De muziek, alle van Engelse componisten, werd uitgevoerd door een klein ensemble met spelers die op hun instrumenten de partijen van de zangers verdubbelden.
Zelfs na de opening van de nabijgelegen Westminster Bridge in 1750, arriveerden mensen in Vauxhall nog per boot, omdat het een onderdeel was van hun avondje uit. Ze kwamen luisteren naar glorieuze en vaak patriottische muziek op de promenade in de verlichte tuinen. Een treffende omschrijving van de muziek bij Vauxhall en het effect ervan op het publiek verscheen in 1750 in een gedicht in het Frans tijdschrift, “Mercure de France”, waarschijnlijk van John Lockman. Het gaf een idee van de enthousiaste reacties en de manier waarop het geheel de emoties van het publiek opwekte.
De Sinfonia uit Handel’s “Acis en Galatea” (HWV49) opent het programma en zet meteen de toon voor een magische avond in de tuinen. “Acis en Galatea” werd in 1718 gecomponeerd voor James Brydges, Graaf van Carnarvon en later Duke of Chandos. Het werk moest op Cannons, zijn landgoed in Middlesex, uitgevoerd worden. Deze originele en populaire Engelse versie had verschillende incarnaties, waaronder een herwerking als een Italiaanse serenata. Latere herzieningen waaronder een in 1739 met extra altviolen en beiaard of klokkenspel, en een laatste herziening in 1742 toen Handel in Dublin werkte, en opnieuw gebruik maakte van verschillende instrumentale krachten, maar dan zonder beiaard.
In 1737 werd het nieuwe orgel in Vauxhall geïnstalleerd en later werden er nieuwe mechanismen aan toegevoegd, waaronder een veel bewonderde ‘symfonie van zangvogels’ en een beiaard, die voor het eerst te horen was in mei 1739. Dit was een gelegenheid waarbij de Prins van Wales de Tuinen bezocht en “Hush ye pretty” op de beiaard gespeeld werd, vergezeld van ‘kunstvogels’. Het orkest werd geleid door violist Richard Collett en werd vermoedelijk van aan het klavecimbel gedirigeerd.
James Worgan (1715-1753) en Thomas Gladwin (ca.1710-1799) waren beiden organisten in Vauxhall in de 1730 en John Worgan (1724-1790) volgde zijn broer in 1751 als organist op. Beide broers waren verantwoordelijk voor het integreren van het orgel als een onontbeerlijk onderdeel van de muziek in Vauxhall. In combinatie met de band typeerde het orgel vanaf 1737, de klank van de pleziertuin. Handel en de broers Worgan waren succesvolle improvisatoren en klavierspelers. Dit is te horen in Handels zes orgelconcerti op 4, HWV289-294, gecomponeerd in Londen tussen 1735 en 1736 en gepubliceerd in 1738 door John Walsh.
“Colin and Phoebe” ‘A Pastoral’ (‘Be still O ye winds and attentive ye Swains’) werd gecomponeerd door Thomas Arne (1710-1778) en werd in 1745 door William Smith in Londen gedrukt in een verzameling met de titel “Lyric Harmony”, bestaande uit achttien nieuwe ballades. Dit eerste Vauxhall liedboek werd gepubliceerd in de “General Advertiser” en werd aangeboden als een abonnement. Thomas Arne regisseerde de muziek in Vauxhall vanaf 1745 en was ook de belangrijkste huiscomponist in Vauxhall, waar hij ook woonde. Hij was reeds vanaf 1730 een toonaangevende Engelse componist van toneelmuziek die een nieuwe structuur en discipline toevoegde aan de muziek. Zijn natuurlijke, melodische stijl was uitermate geschikt voor het publiek dat de pleziertuin bezocht en dat genoot van de muziek in de tuinen in open lucht.
Op een typisch avondconcert was een mix van muziekstijlen belangrijk. Daarbij werden populaire liederen en dansen afgewisseld met meer plechtige, serieuze muziek en marsmuziek, die het contrast tussen Apollo (verfijnd snarenspel) en Marsyas (rustieke pijpen) weerspiegelde, toen een populair onderwerp van discussie. De Treurmars bij de dood van Saul in Handel’s Oratorium “Saul” (HWV53) uit 1738, gaat aan de Elegie vooraf. De muziek van het lied “Stringo al fine il mio contento”uit “Muses Delight” kwam uit de finale van Handels opera “Ezio” (HWV29) uit 1732.
Als contrast “The Melancholy Nymph” (“The Faithful Maid, It was when the seas were roaring”). Melancholische muziek was een typisch modeverschijnsel onder de Vauxhall Garden-liederen, evenals de romantische balladestijl en patriottische en lichte liederen. Gecomponeerd in 1715 werd het voor het eerst in het Drury Lane Theater opgevoerd en waarschijnlijk gezongen in John Gay’s “Beggar’s Opera”.
Het Concerto voor Strijkers en Basso Continuo, nr. 1 uit een set van zes, werd gecomponeerd door John Hebden (ca.1712-1765). Hij verhuisde van Yorkshire naar Londen, speelde cello en fagot in de Vauxhall band in de jaren 1740 en 1750, en speelde ook mee in uitvoeringen van Handels “Messiah” in het “Foundling Hospital”. Hij was ook cellist in het orkest van Thomas Arne in Vauxhall, Drury Lane en Covent Garden. In 1758 werd hij fagottist in de band van George II. Ondanks zijn werk in Vauxhall publiceerde Hebden geen liederen of klavierwerken maar wel zes solo’s voor fluit en basso continuo (Londen,1745) en concerti (Londen,1749) waarin hij Italiaanse stijlelementen combineerde met mooie, lichte, langzame bewegingen in de stijl van Yorkshire Country Dances.
Het duet “As steals the morn upon the night” uit Handel’s pastoral ode “L’Allegro, il Penseroso ed il Moderato” (HWV55) uit 1740, rondt de eerste helft van het programma af. Het libretto gebaseerd op John Miltons gedicht uit 1632, “L’Allegro and Il Penseroso”, was van de hand van James Harris (1709-1780) en Charles Jennens (1707-1773). De Arcadische idyllen beschreven in Miltons “L’Allegro and Il Penseroso” inspireerden Tyers’ visie voor Vauxhall met wandelingen onder arcaden bij zachte muziek. Er stond trouwens oorspronkelijk een standbeeld van Milton in de tuinen dat Milton als “Il Penseroso” op een rots liet zien, met ogen die naar boven keken in een houding om naar zachte muziek te luisteren, misschien wel naar muziek van zijn vader die componist was.
Tegenover het beeld van Milton stond een beeld van de zonnegod Apollo, de beschermheer van muziek en poëzie, die het evenwicht van deugd en sensueel genoegen liet zien. Het standbeeld van Milton was bedoeld als aanvulling op het standbeeld van Handel. Ze toonden de grote componist van Engelse muziek en één van de grootste vertegenwoordigers van de Engelse literatuur. Een prachtige, uitzonderlijk originele cd die u absoluut niet mag missen!
Handel at Vauxhall Vol. 1 London Early Opera Bridget Cunningham cd Signum SIGCD428